ECLI:NL:RBDHA:2017:15470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
17_5843 WETKB
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagpartner en kindgebonden budget: beoordeling van de relatie en huurcontract

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van het kindgebonden budget aan eiseres voor het jaar 2016. Eiseres, die samen met haar kind op hetzelfde adres als haar oom stond ingeschreven, betwistte de aanmerkingen van haar oom als toeslagpartner. De Belastingdienst/Toeslagen had het kindgebonden budget van eiseres vastgesteld op nihil, omdat het gezamenlijke inkomen van eiseres en haar oom te hoog was. Eiseres stelde dat zij op zakelijke gronden een deel van de woning van haar oom huurde en overhandigde een huurcontract als bewijs. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij daadwerkelijk op zakelijke basis een gedeelte van de woning huurde. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst terecht de oom als toeslagpartner had aangemerkt en het kindgebonden budget op nihil had vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van de Belastingdienst, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat de Belastingdienst deze beslissing had herzien. De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/5843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.W. Hau),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 10 juli 2017 (het besluit van 10 juli 2017) het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 18 augustus 2017 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij herziene beslissing op bezwaar van 30 oktober 2017 (het besluit van 30 oktober 2017) heeft verweerder het besluit van 10 juli 2017 herzien en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aangekondigd het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten

1. Bij beschikking van 28 december 2015 is voor het jaar 2016 een bedrag van € 4.104 aan voorschotten kindgebonden budget toegekend.
2. Eiseres was tot medio december 2016 met haar kind woonachtig op het adres [adres] te [plaats]. Op dit adres stond tevens ingeschreven [oom van eiseres] (de oom).
3. Verweerder heeft bij beschikking van 21 november 2016 het kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2016 vastgesteld op nihil. Daarbij is de oom als toeslagpartner van eiseres aangemerkt.

Geschil

4. In geschil is of verweerder terecht het kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2016 op nihil heeft gesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de oom terecht als toeslagpartner van eiseres is aangemerkt.
5. Volgens eiseres is de oom ten onrechte als haar toeslagpartner aangemerkt. Eiseres stelt dat zij op zakelijke gronden een gedeelte van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] van de oom huurde. Zij heeft als bewijs een schriftelijke huurovereenkomst overgelegd.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat de oom terecht als toeslagpartner van eiseres is aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 juli 2017 mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 30 oktober 2017.
8. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder het besluit van 10 juli 2017 middels het besluit van 30 oktober 2017 heeft herzien, eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling door de rechtbank van de rechtmatigheid van het besluit van 10 juli 2017. Het beroep van eiseres dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. Met betrekking tot het herzieningsbesluit van 30 oktober 2017 overweegt de rechtbank als volgt. Met deze beslissing heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiermee is hij in het geheel niet aan eiseres tegemoetgekomen.
10. Zorgtoeslag is een tegemoetkoming waarvan de hoogte afhankelijk is van de draagkracht. Op grond van artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is op deze regelingen de Awir van toepassing. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir dient bij het bepalen van de draagkracht het toetsingsinkomen van belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking te worden genomen. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Awir, luidt - voor zover hier van belang - voor het jaar 2016 als volgt:
“2. (…) wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:
(…)
e. (…) waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.
11. Op het adres [adres] te [plaats] stonden in 2016 zowel eiseres als haar oom [oom van eiseres] ingeschreven. Tevens stond op dat adres het kind van eiseres ingeschreven. Vast staat derhalve dat haar oom als toeslagpartner moet worden aangemerkt, tenzij de uitzondering van de laatste volzin van het hierboven genoemde tweede lid, onder e, zich voordoet. Om aan deze uitzondering te voldoen moet vast komen te staan dat eiseres op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van haar oom huurt. Op eiseres rust in deze de bewijslast om dit met objectieve en verifieerbare bewijzen te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Het door eiseres overgelegde kamerhuurcontract is ingegaan op 1 april 2014, maar onvoldoende duidelijk is of de situatie van onderhuur zich ook in het onderhavige berekeningsjaar 2016 heeft voorgedaan. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat er consistente verklaringen van haar ex-partner en familieleden zijn, doch deze zijn niet overgelegd. Verweerder heeft de stelling van eiseres gemotiveerd weersproken en aangegeven dat de oom een tegengestelde verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij ten tijde hier van belang op zakelijk basis een gedeelte van de woning heeft gehuurd.
12. Nu niet in geding is dat het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar oom te hoog is om in aanmerking te komen voor kindgebonden budget heeft verweerder de toekenning daarvan terecht op nihil vastgesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
13. Verweerder heeft pas in de beroepsfase de eerste beslissing op bezwaar herzien. De rechtbank vindt daarin aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 495 en een wegingsfactor 1).
14. Verweerder heeft in het besluit van 30 oktober 2017 toegezegd het geheven griffiegeld te vergoeden. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder op te dragen het betaalde griffiegeld van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 10 juli 2017 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 oktober 2017 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2017.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)