7.5Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen groot gewicht kunnen toekennen aan de stelling van eiser dat de vraagstelling bij de gehoren ten aanzien van eisers bekering te moeilijk was. Eiser heeft tijdens de gehoren slechts eenmaal aangegeven een bepaalde vraag niet begrepen te hebben. Verweerder heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat de gehoren op dit punt op juiste wijze zijn afgenomen. Aan de door eiser geschreven reactie op het voornemen heeft verweerder geen groot gewicht kunnen toekennen, aangezien eiser al in het nader gehoor en aanvullend nader gehoor in de gelegenheid is gesteld om dit naar voren te brengen.
8. Vast staat dat het visum van eiser voor Nederland op 28 oktober 2015 was verlopen en hij pas op 13 april 2016 kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenste. Hieruit volgt dat eiser voorafgaande aan zijn verzoek om internationale bescherming iets meer dan vijf maanden in Nederland heeft verbleven. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid een asielaanvraag in te dienen, is geen verschoonbare omstandigheid. Verweerder heeft deze omstandigheid mogen meenemen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en zich op het standpunt mogen stellen dat deze omstandigheid ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en de gestelde behoefte aan bescherming.
9. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Op grond van wat onder 8 al is overwogen, heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld en is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 voldaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
10. Nu de aanvraag van eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond heeft verweerder mogen bepalen dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.