ECLI:NL:RBDHA:2017:15558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17-8083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Farahani
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van nareis asiel en de rechtsgeldigheid van een religieus huwelijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ethiopische eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, die naar Islamitisch recht in Libanon is getrouwd met een Syrische man die asielstatus in Nederland heeft, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om zich bij haar man te voegen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van het argument dat eiseres de gezinsband met haar man onvoldoende had aangetoond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk volgens internationaal privaatrecht, omdat het religieuze huwelijk niet was geregistreerd. Eiseres had weliswaar een Islamitische huwelijksakte en andere documenten overgelegd, maar deze waren volgens de rechtbank niet voldoende om de gezinsband aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat verweerder eiseres de gelegenheid had moeten geven om haar aanvraag nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van een gehoor. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed. Tevens werden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8083
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1990, met de Ethiopische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [partner] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 12 april 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren aanwezig [partner] (referent) en R. Najar, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Ethiopische nationaliteit. Zij wenst in het kader van nareis verblijf bij [partner] (referent), met de Syrische nationaliteit, die bij beschikking van 29 december 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gekregen. Eiseres en referent hebben elkaar in Libanon ontmoet en zijn islamitisch gehuwd. Eiseres is op dit moment in Ethiopië.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard omdat eiseres niet heeft aangetoond dat tussen haar en referent sprake is van een naar internationaal recht erkend rechtsgeldig huwelijk. Ook is niet op een andere wijze aangetoond dat sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Ten aanzien van de in de bezwaarfase overgelegde documenten, verklaringen en foto’s heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat daarmee het huwelijk dan wel de gezinsband tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Volgens verweerder is geen sprake van bewijsnood en bestond er daarom geen noodzaak nader onderzoek te doen in de vorm van een identificerend gehoor.
3. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71; de Gezinsherenigingsrichtlijn) niet toestaat dat een aanvraag wordt afgewezen enkel vanwege het ontbreken van officiële documenten zodat bij het ontbreken daarvan nader onderzoek moet worden gedaan naar de gezinsband door het afnemen van een interview. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat van haar niet verlangd kan worden aannemelijk te maken waarom zij niet over meer of andere bewijsstukken kan beschikken. Subsidiair stelt eiseres dat aannemelijk is gemaakt dat het ontbreken van de gevraagde bewijsstukken niet aan haar is toe te rekenen. Daartoe voert zij aan dat het huwelijk niet is gesloten bij de rechtbank en daarom ook niet kon worden ingeschreven in het register van de burgerlijke stand in Libanon. Het inschrijven van het huwelijk in het familieboekje is in Syrië alleen mogelijk wanneer men daar trouwt. Eiseres en referent zijn in Libanon gehuwd, referent is vanuit dat land naar Nederland vertrokken en eiseres is teruggekeerd naar Ethiopië. Mede hierom en vanwege de oorlogssituatie in Syrië hebben zij geen familieboekje kunnen laten opmaken. Ook werd de huur van het appartement waarin zij samenwoonden contant betaald en werd daarvan door de verhuurder geen bewijs verstrekt. Verder gold de werkinstructie WI 2016/7, waar verweerder naar verwijst, niet ten tijde van de aanvraag. Deze werkinstructie is restrictiever in vergelijking met de werkinstructie WI 2014/9, waarin onder meer staat dat een identificerend gehoor plaatsvindt, wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bewijsnood over het ontbreken van documenten. Verweerder heeft in de bezwaarfase ten onrechte afgezien van het horen van eiseres en referent.
4. Artikel 5, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn luidt: “Het verzoek gaat vergezeld van documenten waaruit de gezinsband blijkt en documenten waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 4 en 6 en, indien van toepassing, de artikelen 7 en 8, alsook van gewaarmerkte afschriften van de reisdocumenten van de gezinsleden.
Teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, kunnen de lidstaten desgewenst gesprekken houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht.
Bij de behandeling van een verzoek betreffende de partner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd, houden de lidstaten, als bewijs van de gezinsband, rekening met factoren als een gezamenlijk kind, samenwoning in het verleden, registratie van het partnerschap of andere betrouwbare bewijsmiddelen.”
Artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn luidt: “Wanneer een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen waaruit de gezinsband blijkt, nemen de lidstaten ook andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking, die overeenkomstig het nationale recht worden beoordeeld. Een beslissing tot afwijzing van het verzoek mag niet louter gebaseerd zijn op het ontbreken van bewijsstukken.”
Artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) – voor zover van belang – luidt: “Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a.de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b.de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.”
Volgens paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – voor zover van belang – moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:
een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;
indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.
Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vc – voor zover van belang – moet de referent in Nederland aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.
Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten is geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.
5. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van bewijsnood en hij de aanvraag van eiseres mocht afwijzen zonder nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst beoordelen of sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.
6. De rechtbank overweegt het volgende. In de bezwaarfase heeft eiseres een islamitische huwelijksakte overgelegd die op 1 maart 2014 door een imam is opgesteld en waaruit volgt dat eiseres en referent in het huwelijk zijn getreden. Niet in geschil is dat dit religieuze huwelijk niet is ingeschreven bij het ‘Civil Status Department’ in Libanon. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het in Libanon geldende artikel 350 van de wet familierecht in samenhang met artikel 22 van de wet betreffende registratie van akten van de burgerlijke stand waaruit volgens verweerder volgt dat een huwelijk in Libanon moet worden geregistreerd. Ook eiseres heeft hieromtrent informatie afkomstig van de Nederlandse ambassade overgelegd. Daaruit volgt dat in Libanon geen burgerlijk huwelijk bestaat, dat huwelijken alleen worden gesloten bij een religieuze autoriteit en pas rechtsgeldig zijn na de registratie bij het ‘Civil Status Department’. Gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd en de informatie die eiseres heeft overgelegd mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat in dit geval geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk naar Libanees recht en daarom is evenmin sprake van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk in de zin van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. In zoverre slaagt het beroep van eiseres niet.
7.1.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres de gestelde gezinsband met referent niet heeft aangetoond. Verweerder heeft in dat kader in het bestreden besluit de foto’s, verklaringen en de islamitische huwelijksakte van eiseres betrokken, zich op het standpunt gesteld dat eiseres met deze stukken de feitelijke gezinsband niet heeft aangetoond en niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat zij in bewijsnood verkeert.
7.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat een beslissing tot afwijzing van het verzoek niet louter gebaseerd mag zijn op het ontbreken van bewijsstukken. Verder volgt uit artikel 5, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn dat lidstaten desgewenst gesprekken kunnen houden met de gezinshereniger en zijn gezinsleden om bewijs te verkrijgen voor het bestaan van een gezinsband tussen hen. Niet in geschil is dat verweerder in de aanvraagfase, noch in bezwaar, na het overleggen van de foto’s, verklaringen en de islamitische huwelijksakte, een identificerend gehoor met eiseres en referent heeft afgenomen. Volgens het beleid van verweerder in C.2/4.1 van de Vc moet de gestelde familierelatie met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen worden aangetoond wanneer de feitelijke gezinsband niet met documenten kan worden onderbouwd. In de Werkinstructie 2014/9, die ten tijde van de aanvraag gold, staat dat wanneer geen documenten kunnen worden overgelegd, sprake kan zijn van bewijsnood als aannemelijk wordt geacht dat het ontbreken van documenten niet aan de betrokkenen is toe te rekenen. In de Werkinstructie 2016/7, die per 1 november 2016 geldig is, staat dat andere dan officiële documenten, bijvoorbeeld privé- of officieuze documenten, worden betrokken bij de beoordeling of de feitelijke gezinsband met het gezinslid aannemelijk is gemaakt. In dat geval maakt verweerder een afweging of ter vaststelling van de feitelijke gezinsband nader onderzoek vereist is en op welke wijze het nader onderzoek zal plaatsvinden. In dit geval heeft eiseres weliswaar geen officiële documenten overgelegd, maar wel een islamitische huwelijksakte die, hoewel het geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is, een aanknopingspunt vormt voor in ieder geval het gestelde partnerschap. Bovendien heeft referent al bij het aanmeldgehoor verklaard gehuwd te zijn. Dat het huwelijk in Libanon niet is geregistreerd, wordt door eiseres en referent niet ontkend. Hierover heeft eiseres in beroep aangevoerd dat het huwelijk vanwege het illegale verblijf van referent in Libanon niet in het register van dat land is ingeschreven en dat referent en eiseres mede vanwege de oorlog in Syrië ook niet daarheen konden afreizen om het huwelijk in het familieboekje te laten inschrijven. Gelet op deze omstandigheden en de verklaringen die eiseres heeft gegeven voor het ontbreken van andere documenten en mede gelet op het bepaalde in de Gezinsherenigingsrichtlijn, waaronder de bijzondere positie van vluchtelingen, had verweerder eiseres, bijvoorbeeld via een gehoor, in de gelegenheid moeten stellen om haar aanvraag nader te onderbouwen. Nu verweerder heeft nagelaten om eiseres daartoe in de gelegenheid te stellen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is vervat.
7.3.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres niet mocht afwijzen zonder nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent.
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank zal verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990 ,-- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Farahani, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.