ECLI:NL:RBDHA:2017:15595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
C/09/543183 / JE RK 17-2383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling omgangsregeling in een jeugdzorgzaak

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdzorgzaak betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de ouders van [minderjarige], die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De ouders hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, die hen beperkte in hun omgang met [minderjarige], te laten vervallen en de omgang uit te breiden. De gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelde dat de huidige omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] feitelijk bij de pleegmoeder verblijft en dat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft de schriftelijke aanwijzing van 1 november 2017, die de ouders beperkte in hun omgang, beoordeeld op basis van de eisen van zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De rechtbank oordeelde dat de gecertificeerde instelling onvoldoende onderbouwd had dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van [minderjarige] zou zijn.

Daarom heeft de rechtbank besloten de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren wat betreft de frequentie van de omgang en heeft zij bepaald dat de ouders tot 15 februari 2018 eenmaal per week gedurende één uur omgang zullen hebben met [minderjarige], onder begeleiding van een medewerker van Middin of Pleegzorg. De rechtbank heeft ook de plaats van de omgang aangepast naar de feitelijke locatie waar de omgang momenteel plaatsvindt. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/543183 / JE RK 17-2383
Datum uitspraak: 8 december 2017

Beschikking van de rechtbank

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Vaststellen omgangsregeling
in de zaak naar aanleiding van het op 15 november 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekers] ,

hierna te noemen: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. van der Heide-Boertien te Den Haag,
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),

[pleegmoeder] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling van
30 november 2017, ingezonden door de gecertificeerde instelling.
Op 8 december 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [X] , namens de gecertificeerde instelling;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. H. van der Heide-Boertien;
- mevrouw [A] , namens Middin;
- mevrouw [Y] , de grootmoeder moederszijde;
- de heer [Z] , de oom moederszijde.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegmoeder.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de pleegmoeder.
- De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 maart 2017 [minderjarige] onder toezicht gesteld van 29 maart 2017 tot 15 februari 2018, alsmede machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 16 maart 2017 tot 15 februari 2018.
De gecertificeerde instelling heeft de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven op
1 november 2017, ertoe strekkende dat de ouders eens per twee weken een begeleid bezoek
van één uur hebben met [minderjarige] . Dit bezoek wordt begeleid door Middin, in de persoon
van [B] . Het bezoek vindt één keer per twee weken plaats in overleg met de
pleegmoeder en Middin. De locatie is bij de pleegmoeder thuis.
Daarnaast is een drietal afspraken opgenomen rondom het verloop van het bezoek.
Ter zitting is gebleken dat de omgang inmiddels plaatsvindt op het kantoor van Stichting
Jeugdformaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt ertoe de hiervoor genoemde schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren en de omgang tussen de ouders en [minderjarige] uit te breiden. De ouders hebben, blijkens de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming naar de mogelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel is nog gaande. Er wordt door de gecertificeerde instelling teveel vooruitgelopen op een eventuele gezagsbeëindiging. De stelling van de gecertificeerde instelling dat het bij de ouders onveilig zou zijn, is niet goed onderbouwd. Daarnaast ontbreekt een rapport omtrent de vaardigheden van de moeder. Gelet op het gegeven dat de ouders zelf willen zorgen voor [minderjarige] en nog niet is onderzocht hoe en in welke mate zij dit zouden kunnen doen, voert het in de ogen van de ouders te ver om bij het bepalen van de duur van de omgang meer gewicht toe te kennen aan de hechting tussen [minderjarige] en diens pleegmoeder dan aan de hechting tussen [minderjarige] en de ouders. De ouders wensen daarom, mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] , eenmaal in de week gedurende één uur dan wel eenmaal in de twee weken gedurende twee uur omgang met [minderjarige] te hebben.
De gecertificeerde instelling heeft verzocht het verzoek van de ouders af te wijzen en heeft daartoe ter zitting het volgende aangevoerd. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is één uur per omgangsmoment genoeg. [minderjarige] verblijft thans op een perspectiefbiedende plek en terugplaatsing behoort niet langer tot de mogelijkheden. Intensivering van de omgangsmomenten met de ouders heeft dan ook geen meerwaarde voor [minderjarige] .
Hij reageert op de omgangsmomenten met de ouders met stiller en afwachtend gedrag.. Het lukt de ouders tijdens de omgangsmomenten daarnaast niet om in te spelen op de behoeftes van [minderjarige] en zij luisteren niet naar aanwijzingen van de begeleidster. Ten slotte is ter zitting zijdens de gecertificeerde instelling aangegeven dat intensivering van de omgang, in tegenstelling tot hetgeen in de aanwijzing is opgenomen, niet in de weg staat aan het hechtingsproces van [minderjarige] aan de pleegmoeder.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:263 BW een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat voldaan moet worden aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Wat de inhoudelijke toets betreft, dient beoordeeld te worden of de gecertificeerde instelling in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen en of de schriftelijke aanwijzing in het belang van [minderjarige] kan worden geacht.
De rechtbank overweegt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn uitgesproken vanwege grote zorgen over de veiligheid, ontwikkeling en basale verzorging van [minderjarige] . Die zorgen zijn, blijkens de stukken en de verklaringen van de gehoorde personen, thans nog actueel. De rechtbank acht het echter ook van belang dat [minderjarige] zijn beide ouders leert kennen. Ter onderbouwing van de omgangsregeling heeft de gecertificeerde instelling in de schriftelijke aanwijzing aangegeven dat het belangrijk is dat [minderjarige] rust en stabiliteit ervaart en dat hij zich dient te hechten aan de pleegmoeder. Ter zitting is door de gecertificeerde instelling evenwel aangegeven dat intensivering van de omgang niet in de weg staat aan het hechtingsproces van [minderjarige] aan de pleegmoeder.
Hiermee heeft de gecertificeerde instelling de motivering zoals die in de aanwijzing was neergelegd verlaten. Thans wordt aangevoerd dat uitbreiding niet in het belang van [minderjarige] is vanwege de reactie van [minderjarige] op het bezoek van de ouders en het feit dat de ouders de aanwijzingen niet opvolgen. Deze omstandigheden zijn ter zitting gesteld, maar geenszins onderbouwd door verslagen dan wel observaties. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen verklaren wat betreft de frequentie en op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW voor de duur van de thans lopende ondertoezichtstelling (tot 15 februari 2018) de frequentie vaststellen op eenmaal per week één uur. De omgangsmomenten blijven plaatsvinden onder begeleiding van een medewerker van Middin of een medewerker van Pleegzorg, waardoor gewaarborgd blijft dat de omgangsmomenten voor [minderjarige] veilig zijn.
Aldus kan de komende twee maanden bekeken worden hoe het bezoek verloopt en kan de gecertificeerde instelling aan de hand van de ervaringen in deze periode bepalen wat een wenselijke omgang is voor het vervolg.
De rechtbank zal daarnaast de plaats van omgang aanpassen naar de feitelijke lokatie waar de omgang thans plaats vindt.
De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling in overweging om, indien de nieuwe omgangsregeling onverhoopt niet goed verloopt, middels onder andere verslaglegging van observaties tijdens de omgangsmomenten de noodzaak van een eventuele wijziging in de omgangsregeling mede te onderbouwen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing van 1 november 2017 vervallen wat betreft de frequentie en de plaats van omgang;
bepaalt dat [minderjarige] tot 15 februari 2018 eenmaal in de week gedurende één uur onder begeleiding van Middin, dan wel de pleegzorgwerker omgang zal hebben met de vader en de moeder op het kantoor van Stichting Jeugdformaat;
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
laat de schriftelijke aanwijzing van 1 november 2017 voor het overige in stand.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.F. Mewe, voorzitter, mr. drs. J.E.M.G. van Wezel en
mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechters, in tegenwoordigheid van E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.