Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdzorgzaak betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de ouders van [minderjarige], die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De ouders hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, die hen beperkte in hun omgang met [minderjarige], te laten vervallen en de omgang uit te breiden. De gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelde dat de huidige omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] feitelijk bij de pleegmoeder verblijft en dat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft de schriftelijke aanwijzing van 1 november 2017, die de ouders beperkte in hun omgang, beoordeeld op basis van de eisen van zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. De rechtbank oordeelde dat de gecertificeerde instelling onvoldoende onderbouwd had dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van [minderjarige] zou zijn.
Daarom heeft de rechtbank besloten de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren wat betreft de frequentie van de omgang en heeft zij bepaald dat de ouders tot 15 februari 2018 eenmaal per week gedurende één uur omgang zullen hebben met [minderjarige], onder begeleiding van een medewerker van Middin of Pleegzorg. De rechtbank heeft ook de plaats van de omgang aangepast naar de feitelijke locatie waar de omgang momenteel plaatsvindt. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.