Op 8 december 2017 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 17 november 2017 is ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de verklaringen van verschillende betrokkenen, waaronder de moeder van [minderjarige] en vertegenwoordigers van jeugdzorginstellingen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: het huwelijk van de vader en de moeder is ontbonden door echtscheiding, waarbij de moeder het ouderlijk gezag heeft. [minderjarige] verblijft feitelijk in een logeerhuis van Stichting Jeugdformaat. De Raad heeft verzocht om ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Dit verzoek is gedaan omdat [minderjarige] gedragsproblemen vertoont, depressieve klachten ervaart en symptomen van trauma heeft. De kinderrechter heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld en [minderjarige] is in raadkamer gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde relatie tussen de moeder en [minderjarige], die mogelijk is verergerd door eerdere mishandelingen door de ex-partner van de moeder. De moeder hanteert een strak regime, wat niet aansluit bij de behoeften van [minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er een concrete bedreiging is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat zowel ondertoezichtstelling als uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en heeft een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder voor de duur van één jaar.
De beschikking is gegeven door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2017. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.