ECLI:NL:RBDHA:2017:15650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor Cubaanse homoseksueel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Cuba te vrezen had voor vervolging. De eiser, geboren in 1990, voerde aan dat hij zijn land had verlaten vanwege zijn homoseksualiteit en de daarmee samenhangende problemen, waaronder discriminatie en geweld door de autoriteiten en de samenleving. Tijdens de zitting op 19 december 2017 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om de zaak te bepleiten.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris het asielrelaas van de eiser geloofwaardig had geacht, maar dat er geen sprake was van een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Cuba. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Cuba niet kon functioneren op maatschappelijk en sociaal gebied, en dat hij geen onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg was ontzegd vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Cuba voor homoseksuelen de laatste tijd was verbeterd en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zou lopen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Cubaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn land heeft verlaten vanwege zijn homoseksualiteit. Zo heeft eiser verklaard dat hij werd uitgescholden en uitgelachen door de maatschappij vanwege zijn geaardheid. Hij werd wekelijks door de politiechef van zijn sector gewaarschuwd om zijn uiterlijk aan te passen omdat hij anders een sanctie zou krijgen. Hij heeft vijf boetes opgelegd gekregen vanwege het laat op straat zijn, zijn kledingstijl en uiterlijk en het hand in hand lopen met een man. Eiser heeft hiervan enkel betaalbewijzen overgelegd. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 15 juni 2017 door een politieagent is geslagen en hierbij zijn sleutelbeen heeft gebroken. Ook is hij ontslagen in het hotel waar hij werkte omdat hij geen tatoeages mocht hebben en kort ongeverfd haar moest hebben. Voor alle homoseksuelen is het moeilijk om werk te vinden, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw de aanvragen als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de homoseksuele geaardheid van eiser;
- problemen met de samenleving vanwege de geaardheid van eiser;
- problemen met de politie in Cuba.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Eiser heeft echter geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging als bedoeld in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Cuba te vrezen heeft van op een op hem persoonlijk gerichte negatieve aandacht van de autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser te maken heeft gehad met een dermate ernstige mate van verbaal dan wel fysiek geweld dat de situatie voor hem onhoudbaar dan wel onleefbaar zou zijn geworden. Evenmin is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is geworden om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiser is immers geen onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg ontzegd vanwege zijn geaardheid. Niet is gebleken dat eiser de bescherming van de hogere autoriteiten niet kan inroepen danwel dat deze de bescherming niet kunnen of willen bieden. Verder wijst verweerder erop dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is, dat er organisaties zijn die opkomen voor de rechten van LHBT’s en dat de algehele situatie in Cuba voor homoseksuelen de laatste tijd is verbeterd. Dat eiser in Cuba zijn leven niet kan leiden op dezelfde wijze als in Nederland, betekent niet dat ten aanzien van eiser sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, aldus verweerder.
Ook heeft eiser, gelet op voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat zijn leven in Cuba onhoudbaar is geworden. Hij voert daartoe aan dat verweerder de legale uitreis uit Cuba niet kan aanmerken als indicatie dat er geen sprake is van vluchtelingschap of dreigende schending van artikel 3 van het EVRM. Ook heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet voldoende inspanningen heeft geleverd, op het gebied van hulp zoeken bij de autoriteiten, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland. Verweerder heeft daarbij miskend dat tenminste sprake is van een situatie waarin een groot deel van de Cubaanse agenten een homofobe houding heeft en dat hij structureel werd gevolgd en lastiggevallen door de lokale chef van de politie. Van hem kan dan ook niet worden verwacht daarover bij andere politieautoriteiten aangifte te doen. Verweerder heeft het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Voorts bagatelliseert verweerder de door eiser ondervonden problemen en heeft verweerder niet onderkend dat eiser de hem toekomende rechten niet kan uitoefenen vanwege de maatschappelijke houding ten opzichte van homoseksualiteit. Verweerder heeft er wel terecht op gewezen dat de positie van homoseksuelen enigszins vooruit is gegaan, maar deze vooruitgang zijn met name cosmetisch en formeel. De realiteit in Cuba wijkt sterk af van het beeld in de internationale media, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder het asielrelaas van eiser geloofwaardig heeft geacht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het asielrelaas voldoende zwaarwegend is voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
5.2
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiser persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
5.3
Verweerder heeft er in het voornemen op gewezen dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn geloof, etnische afkomst, nationaliteit, politieke overtuiging dan wel vanwege het verrichten van activiteiten voor (of het behoren tot) enige politieke of maatschappelijke organisatie. Niet is gebleken dat eiser door de Cubaanse autoriteiten wordt gezocht. In zoverre heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser zonder problemen een paspoort heeft aangevraagd en op gecontroleerde en legale wijze zijn land is uitgereisd een indicatie is dat hij geen vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
5.4
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan evenwel leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiser ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor hem (als homoseksueel) onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Dat eiser jarenlang negatief is bejegend door zijn omgeving en de maatschappij is onvoldoende voor de conclusie dat aannemelijk is dat de situatie onhoudbaar is geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij terecht van belang heeft geacht dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn geaardheid onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg is ontzegd. Eiser heeft een opleiding kunnen volgen en is in staat geweest om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser was werkzaam in het restaurant van een hotel. Hij heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij is ontslagen vanwege zijn seksuele oriëntatie. Hij heeft in het nader gehoor immers verklaard dat hij is ontslagen omdat hij geen tatoeages en lang geverfd haar mocht hebben. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit, ook in Nederland, geen onbekende eisen zijn in bepaalde branches. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard na zijn ontslag niet meer te hebben gesolliciteerd. Daardoor kan niet de conclusie worden getrokken dat het voor hem vanwege zijn geaardheid in zijn geheel niet mogelijk was om een baan te vinden.
5.6
De rechtbank acht van belang dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Voorts is niet gebleken dat eiser de bescherming van de autoriteiten niet kan inroepen. Naar aanleiding van hetgeen eiser heeft betoogd met betrekking tot het lastigvallen en volgen door de lokale chef van de politie en de opgelegde boetes heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken van stelselmatige vervolging door de politie gericht op eiser en dat niet valt in te zien dat de incidenten maatgevend zouden zijn voor het gehele politieapparaat. Met zijn verwijzing naar rapporten van het Inter-America Commission on Human Rights (hierna: IACR) van 3 juli 2016 heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het gehele politieapparaat in Cuba niet optimaal zou functioneren en dat het daarom voor hem niet mogelijk is om aangifte of zijn beklag bij de autoriteiten te doen.
5.7
Uit de algemene landeninformatie, waarnaar verweerder verwijst in het bestreden besluit, blijkt dat de situatie met betrekking tot LHBT-ers in Cuba de laatste tijd is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT‑ers waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Er wordt ook gedemonstreerd voor huwelijken tussen personen van gelijke sekse. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan er niet aan af doen dat de ontwikkelingen in Cuba voor de LHBT-gemeenschap positief zijn en dat eiser een wettelijke basis heeft om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van zijn geaardheid. Dat de feitelijke situatie anders zou zijn dan zou blijken uit berichtgeving en rapporten heeft eiser niet nader onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.