ECLI:NL:RBDHA:2017:15663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13636 en NL17.13637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van bekering tot Jehova's Getuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een echtpaar van Iraanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel hebben aangevraagd na hun bekering tot Jehova's Getuigen. De aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de staatssecretaris van mening was dat de asielaanvragen ongegrond waren. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat zij in Iran vervolgd zouden worden vanwege hun geloofsovertuiging. Tijdens de zitting op 19 december 2017 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van eisers over hun bekering en de gevolgen daarvan voor hun veiligheid in Iran beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun proces van afvalligheid van de Islam en hun bekering tot Jehova's Getuigen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade lopen. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.13636 en NL17.13637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

en

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kind,
[kind], geboren op [geboortedatum] 2008,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 22 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten gezamenlijk beroep ingesteld.
Eisers hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Ostadhasanbanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978. Zij hebben beiden de Iraanse nationaliteit.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eisers zijn in de zomer van 2016 bekeerd tot het geloof van Jehova’s Getuigen en hielden in dat kader bijeenkomsten. Eisers zijn met een Nederlands visum naar Nederland gekomen om familieleden te bezoeken. Op 20 juli 2017 kreeg eiser van een collega het bericht dat de bijeenkomsten waren verraden en dat een echtpaar dat daaraan deelnam is gearresteerd. De buurvrouw van eisers belde twee uur later dat er een inval bij eisers thuis had plaatsgevonden, waarbij er papieren in beslag zijn genomen. Twee dagen later belde de moeder van eiser met de mededeling dat zij was gearresteerd en gedurende twee dagen is vastgehouden, waarbij zij is ondervraagd over de bekering van eisers. Eisers hebben daarop besloten in Nederland asiel te vragen, aldus eisers.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw de aanvragen als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser heeft verklaard zich begin zomer 2016 te hebben bekeerd tot Jehova’s Getuigen;
- eiser heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland heeft vernomen dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de vergaderbijeenkomsten die hij in Iran organiseerde.
Als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres worden door verweerder onderscheiden:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- eiseres heeft verklaard dat zij één jaar voor haar vertrek uit Iran is bekeerd tot het kerkgenootschap Jehova’s Getuigen;
- eiseres heeft verklaard dat zij tijdens haar verblijf in Nederland heeft vernomen dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de vergaderbijeenkomsten die zij samen met haar echtgenoot, eiser, organiseerde.
Verweerder heeft de eerste elementen geloofwaardig, maar de tweede en derde elementen ongeloofwaardig geacht. Eisers hebben geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade lopen, aldus verweerder.
4. Eisers betogen dat het standpunt van verweerder berust op onvoldoende onderzoek naar de feiten en op misvattingen over de geloofspraktijk van Jehova’s Getuigen. Voorts heeft verweerder ten onrechte de wijze waarop eisers in 2005 in Iran voor het eerst in contact zijn gekomen met de leer van de Jehova’s Getuigen ongeloofwaardig geacht. Destijds zagen zij echter geen aanleiding zich verder in het geloof te verdiepen. In de daarop volgende jaren hebben zij een proces doorgemaakt waarin zij steeds meer afstand namen van de Islam. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat zij onvoldoende inzicht hebben verschaft in waarom zij uiteindelijk de Islam hebben verlaten en in de ontwikkeling die zij hebben doorgemaakt in de negen jaar tussen het eerste contact met Jehova’s Getuigen en de daadwerkelijke bekering. Zij hebben zich immers pas na hun afkeer van de Islam verdiept in het geloof van de Jehova’s Getuigen. Verweerder is er daarbij ten onrechte vanuit gegaan dat zij bekeerd zijn op het moment dat zij bijeenkomsten gingen organiseren. Bekering is een langdurige periode waarin de leerstellingen van de Jehova’s Getuigen worden bestudeerd. Eisers zitten ook nog in deze leerfase en mogen daarom het geloof ook nog niet verspreiden. Ook hebben zij tijdens het nader gehoor onvoldoende kunnen verklaren over de motieven voor hun geloofsafval en hun interesse in de leer van de Jehova’s Getuigen. Zij wensen daarom aanvullend te worden gehoord, aldus eisers.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat de staatssecretaris een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in het geval van eiser volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld.
5.3
Eisers zijn afkomstig uit Iran, een land waar de Islam de officiële godsdienst is en het moslims niet is toegestaan om van godsdienst te veranderen of het islamitisch geloof op te geven. Op geloofsafval kan door het uitspreken van een fatwa de doodstraf staan. Verweerder mag derhalve bijzondere waarde hechten aan de verklaringen van eisers over de motieven voor en het proces van bekering.
5.4
Anders dan eisers hebben betoogd, heeft verweerder niet betwist dat zij in 2005 in aanraking zijn gekomen met de leer van Jehova’s Getuigen via [persoon 1], die destijds in Iran op bezoek was. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd de periode van 2005 tot 2016 te hebben beoordeeld in het kader van de afkeer van eisers van de Islam en niet zozeer in het kader van de bekering. Eisers hebben deze uitleg niet nader betwist.
5.5
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun proces van afvalligheid. Zo heeft eiser niet geconcretiseerd in welke zin de Islam volgens hem leugenachtig en een geloof van oorlog is. Verweerder heeft niet ten onrechte geacht dat eisers zijn blijven steken in algemeenheden en niet hebben geconcretiseerd waarom het voor hen persoonlijk een probleem is, in welke mate dat in strijd is met hun eigen perceptie, gevoelens, beleving of gedachten. Eisers hebben geen inzicht gegeven in hun innerlijke overtuiging. Ook heeft verweerder terecht gewezen op het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran van 23 mei 2017, waarin staat vermeld dat veel mensen in Iran een seculiere houding hebben ten aanzien van de Islam en het geloof niet strikt belijden. Verweerder heeft zich in dat kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eisers ondervonden problemen door hun seculiere houding niet zozeer inherent zijn aan het geloof, maar aan hoe de werkgever en de school van eisers dochter omgaan met bepaalde religieuze verplichtingen. In de lange periode dat zij de Islam niet praktiseerden hebben zij immers geen problemen gehad van de Iraanse autoriteiten. Nu eisers hebben gesteld al gedurende een lange tijd verzwakt te zijn in hun islamitische geloofsovertuiging, heeft verweerder van eisers meer inzicht in hun proces van afvalligheid mogen verwachten.
5.6
Voor zover eisers hebben gesteld dat in de leer van Jehova’s Getuigen geen vast moment van bekering bestaat, dat dit een proces is en dat zij nog niet zijn toegetreden tot het geloof, heeft verweerder ter zitting uitgelegd dat het zwaartepunt in dat kader ligt op het proces van bekering en niet op het moment van toetreding tot het geloof. Nu eisers tijdens het nader gehoor hebben verklaard dat zij zich sinds 2016 zijn gaan verdiepen in de leer van Jehova’s Getuigen en dat zij zich vanaf dat moment in hun eigen beleving tot dat geloof hebben bekeerd, heeft verweerder van dat moment mogen uitgaan.
5.7
Ten aanzien van de bekering overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet duidelijk hebben gemaakt waarom zij juist bekeerd zijn tot de leer van Jehova’s Getuigen. Eiser heeft daarbij geen inzicht gegeven waarom hij geen moeite heeft met de verplichtingen binnen het geloof van Jehova’s Getuigen, maar wel met die van de Islam, wat voor hem een reden was om te bekeren. Ook hebben eisers niet duidelijk gemaakt hoe de bekering voor hen is verlopen en op welke wijze zij na de bekering zijn veranderd dan wel wat het persoonlijk voor hen heeft betekend. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat juist in een land als Iran, waar de Islam de staatsreligie is en bekering verboden is bij wet, van eisers mag worden verwacht dat zij onderzoek doen naar de nieuwe religie en het aannemen van een ander geloof een weloverwogen keuze dient te zijn. Eisers hebben daarvan noch van een diepgewortelde overtuiging blijk gegeven.
5.4
Anders dan eisers hebben betoogd is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de schriftelijke verklaring van [persoon 2], die eisers bijbellessen geeft, niet bij diens beoordeling heeft betrokken. Echter, gelet op de bijzondere waarde die verweerder toekent aan de antwoorden op de vragen over de motieven voor en het proces van bekering, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die verklaring, evenals het feit dat eisers bijbellessen volgen en bijeenkomsten bijwonen, niet kan afdoen aan het ontbreken van overtuigende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering. Dat laat de verantwoordelijkheid van eisers immers onverlet om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over hun bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraken van de Afdeling van 12 november 2014 en van 31 juli 2017 (onderscheidenlijk ECLI:NL:RVS:2014:4174 en ECLI:NL:RVS:2015:2546). Gelet daarop heeft verweerder eveneens terecht overwogen dat uit de door eisers overgelegde foto’s niet kan worden afgeleid dat zij zijn bekeerd.
5.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat, anders dan eisers hebben betoogd, uit de verslagen nader gehoor blijkt dat eisers voldoende in de mogelijkheid zijn gesteld over hun afvalligheid en bekering te verklaren. Voorts hebben zij in hun zienswijze hun verklaringen kunnen aanvullen. Van een schending van artikel 16 van de Procedurerichtlijn is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om verweerder op te dragen eisers nader te horen.
5.6
Bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering kan verweerder doorslaggevend gewicht toekennen aan de motieven voor en het proces van die bekering (uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801). Reeds gelet op voorgaande heeft verweerder de afvalligheid en bekering van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hetgeen eisers overigens hebben betoogd behoeft derhalve geen bespreking.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.