ECLI:NL:RBDHA:2017:15664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 29 augustus 2017, was eerder op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten via Italië overgestoken en had in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 19 december 2017 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de Duitse autoriteiten op 21 september 2017 waren verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening. Aangezien Duitsland niet binnen de gestelde termijn reageerde, werd de verantwoordelijkheid van Duitsland bevestigd op 6 oktober 2017. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser van 29 augustus 2017 niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 augustus 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 april 2016 en op 20 mei 2016 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten via Italië heeft overschreden. Daarnaast is gebleken dat eiser op 23 mei 2016 in Italië en op 9 en 10 juni 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat zijn verzoek in Duitsland is afgewezen.
Verweerder heeft de Duitse autoriteiten op 21 september 2017 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening). Nu de autoriteiten van Duitsland niet binnen twee weken op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 6 oktober 2017 de verantwoordelijkheid van Duitsland vast. De Duitse autoriteiten hebben op 11 oktober 2017 de verantwoordelijkheid bevestigd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser heeft met het door zijn in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Eiser heeft zijn stellingen daaromtrent niet onderbouwd. Voor zover eiser heeft gesteld dat Duitsland handelt in strijd met de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser daarover bij de Duitse autoriteiten dient te klagen en dat niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk was. De omstandigheid dat eiser niet wist waar en hoe hij daarover bij de Duitse autoriteiten moest klagen, doet daar niet aan af. Verweerder heeft zich -met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn gestelde medische omstandigheden niet met medische stukken onderbouwd. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat niet is gebleken waarom Nederland het meest aangewezen land zou zijn om eiser te behandelen en dat Duitsland vergelijkbare medische voorzieningen heeft. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen. Van indirect refoulement is derhalve geen sprake. Gelet op voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.