ECLI:NL:RBDHA:2017:15669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2017, betreft het een asielaanvraag van eiser die op 7 juli 2017 is ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser op 20 mei 2017 de buitengrens van de lidstaten via Italië illegaal heeft overschreden. De Italiaanse autoriteiten hebben op 3 oktober 2017 ingestemd met de overname van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris.

Tijdens de zitting op 19 december 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Italië die een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de overdracht aan Italië in strijd is met het EVRM. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht onevenredig hard zouden maken. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het gebruik van een niet-registertolk door de staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser van 7 juli 2017 niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13860, plaatsgevonden op 19 december 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.J. Doets. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 7 juli 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 mei 2017 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten via Italië heeft overschreden. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 9 augustus 2017 gevraagd om eiser over te nemen op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Op 3 oktober 2017 hebben de Italiaanse autoriteiten middels het claimakkoord, op grond van artikel 13, eerste lid van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM).
3. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. Met de aangehaalde rapporten heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft zich –met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzicht van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
4. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij niet is gehoord door een registertolk, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 10 juli 2013 in zaak nr. 201300100/0/V4) stelt artikel 28, vierde lid van de Wet beëdigde tolken en vertalers, gelezen in samenhang met het derde lid, wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Nu uit het rapport aanmeldgehoor Dublin blijkt dat er geen registertolk tijdig beschikbaar was, en verweerder heeft verwezen in het voornemen en in het besluit naar de vereiste spoed in de Dublinprocedure, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk. Overigens is uit het aanmeldgehoor of de beroepsgronden niet gebleken dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen eiser en de tolk. Derhalve is hij niet in zijn belangen geschaad.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.