In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De kinderrechter had eerder op 14 september 2017 de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 januari 2018, maar de gecertificeerde instelling heeft in de tussentijd geconcludeerd dat de minderjarige voldoende veilig is bij de moeder en dat er geen acute zorgen zijn over haar ontwikkeling. Tijdens de zitting op 22 december 2017 zijn de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling verschenen. De vader heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de moeder en de gecertificeerde instelling dit verzoek hebben afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, en heeft het verzoek tot verlenging afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van statusvoorlichting voor de minderjarige en dat de moeder haar rol hierin moet oppakken. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.