ECLI:NL:RBDHA:2017:15721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse nationaliteit en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Griekenland en Duitsland, waarbij de Duitse aanvraag was afgewezen. Eiser stelde dat Nederland de aanvraag moest behandelen vanwege systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure, onderbouwd met een rapport van de Asylum Information Database (AIDA).

De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. De rechtbank vond dat de enkele verwijzing naar het rapport niet voldoende was om te concluderen dat er gebrekkige besluitvorming in Duitsland plaatsvond. Eiser had ook niet onderbouwd dat hij in Duitsland niet kon klagen over zijn ervaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13648, plaatsgevonden op 12 december 2017. Eiser is met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 22 september 2017 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 13 december 2012 in Griekenland en op
4 november 2013 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eisers verzoek in Duitsland is afgewezen. Gelet hierop zijn de Duitse autoriteiten op
11 oktober 2017 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Zij hebben hier op 17 oktober 2017 mee ingestemd. Dit alles wordt door eiser niet betwist.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland het asielverzoek echter aan zich dient te trekken. Volgen eiser is er sprake van systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. Eiser verwijst daarvoor naar verschillende pagina’s uit het ’Country report – Germany Update 2016’ van Asylum Information Database (AIDA) van maart 2017. Volgens eiser heeft het geen zin om over deze tekortkomingen te klagen bij de Duitse autoriteiten, omdat zij deze gebreken niet weg kunnen nemen en dit nu eenmaal de gangbare praktijk is in Duitsland.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verwijzing naar het voornoemde rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Dat in het rapport aandachtspunten worden genoemd, brengt niet met zich mee dat op grote schaal sprake is van gebrekkige besluitvorming. Eiser heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat hij hierover niet zou kunnen klagen bij de Duitse autoriteiten. De enkele stelling dat het volgens hem geen zin heeft om hierover te klagen, is onvoldoende. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom in Duitsland geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Ook het persoonlijke relaas van eiser leidt niet tot de conclusie dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. Eiser heeft zijn stellingen op dit punt, dat hij in Duitsland vervelende gebeurtenissen heeft meegemaakt en is mishandeld, niet onderbouwd.
5. Ten aanzien van eisers beroepsgrond over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand in Duitsland, oordeelt de rechtbank als volgt. De Procedurerichtlijn biedt aan lidstaten de mogelijkheid om geen gefinancierde rechtsbijstand te verlenen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit in lijn is met artikel 20, eerste en derde lid van de Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in het geheel niet mogelijk is om in Duitsland rechtsbijstand te krijgen indien hij zich wil wenden tot een rechter, indien er een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM dreigt bij terugkeer naar het land van herkomst.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.