ECLI:NL:RBDHA:2017:15796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
NL17.4149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse nationaliteit op grond van ongeloofwaardige verklaringen over bedreigingen en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij en zijn gezin bedreigd werden door twee broers, die ook betrokken waren bij de ontvoering van zijn dochter. Hij voerde aan dat deze bedreigingen en zijn bekering tot het christendom hem in gevaar zouden brengen bij terugkeer naar Irak.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen ongeloofwaardig waren. Eiser had geen overtuigende bewijsstukken overgelegd, zoals documenten of e-mails, en zijn verklaringen waren inconsistent. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de broers, die als hooggeplaatste personen werden beschreven, persoonlijk bij eiser en zijn gezin zouden langskomen. Ook de verklaringen over de bekering tot het christendom werden als ongeloofwaardig beoordeeld. Eiser had onvoldoende kennis van de kernwaarden van het christendom en zijn verklaringen waren te algemeen.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een diepgewortelde overtuiging in het christendom en dat de bekering niet oprecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.L van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hanina. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1943. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij en zijn gezin door het hoofd van de verkiezingen [persoon 1] en zijn broer [persoon 2] zijn bedreigd omdat deze personen de flat waarin zij woonden zouden willen hebben. [persoon 1] en zijn broer hebben zijn dochter gedurende een paar dagen ontvoerd. Ook hebben ze zijn dochter aangereden met een auto, waaraan zij letsel aan haar schedel heeft overgehouden. Eiser en zijn gezin hebben vervolgens de flat verlaten en zijn naar de wijk [wijk] verhuisd. De echtgenote van eiser draagt geen hoofddoek en hierdoor hebben zij problemen ondervonden in [wijk], waardoor zij ook deze wijk hebben verlaten. Eiser is verder geïnteresseerd in het christendom en heeft zich gedurende zijn asielprocedure laten bekeren. Vanwege de bedreigingen door de broers [broers] en zijn bekering tot het christendom, vreest eiser voor zijn leven en het leven van zijn echtgenote en dochter bij terugkeer naar Irak.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Nationaliteit, identiteit en herkomst;
  • Problemen met [persoon 1] en [persoon 2];
  • Problemen in [wijk] vanwege de kledingkeuze van zijn echtgenote;
  • Bekering tot het Christendom.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht echter de verklaringen over de problemen met de broers [broers] ongeloofwaardig. De problemen in [wijk] omdat eisers echtgenote geen hoofddoek draagt, acht verweerder onder verwijzing naar de stukken van het dossier van eisers echtgenote ook ongeloofwaardig. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering tot het christendom.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de verklaringen over de problemen met de broers [broers] en zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig acht. Op hetgeen door hem is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van de in het bestreden besluit gegeven motivering en het daarin ingelaste voornemen, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen met [persoon 1] en [persoon 2] ongeloofwaardig zijn.
5.2
Verweerder werpt eiser niet ten onrechte tegen dat eiser geen documenten of uitdraaien van e-mails of facebookberichten heeft overlegd nu eiser heeft verklaard aangifte te hebben gedaan bij de politie en een bericht te hebben verstuurd naar de partij van zijn bedreigers dan wel de minister-president. Eiser heeft geen toereikende verklaring gegeven voor zijn stelling dat hij geen toegang zou hebben tot zijn accounts. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen tegenwerpen dat eiser er niet in is geslaagd om helderheid te geven over de periodes waarin hij op bepaalde plekken heeft verbleven en over wanneer de broers [broers] voor het eerst bij eiser zouden zijn langs geweest. Ook zijn echtgenote is er niet in geslaagd om duidelijkheid hierover te geven. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over de frequentie van de bezoeken van [persoon 2] en de periode waarin deze bezoeken plaatsvonden. De rechtbank overweegt dat ondanks eisers hoge leeftijd, verweerder van hem heeft mogen verwachten dat hij bij benadering zou kunnen aangeven wanneer de voornoemde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden nu deze onderwerpen een centraal onderdeel van zijn asielrelaas vormen.
5.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte opmerkelijk heeft geacht dat de broers [broers] als hooggeplaatste personen persoonlijk bij eiser en zijn gezin zouden langskomen. Dat volgens eiser het volstrekt duidelijk is waarom zij persoonlijk zouden langskomen nu de broers [broers] zich graag wilden verrijken met het appartement van eiser en zijn gezin, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser er niet in is geslaagd om te verklaren waarom hij in de aandacht is komen te staan van de broers [broers]. De verklaring dat eisers achternaam in verband wordt gebracht met de soennitische geloofsstroming en dat het appartement op een gunstige plek gelegen was, is hiertoe onvoldoende. Ook heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdingwekkend geacht dat eiser, die met de dood zou zijn bedreigd, aan zijn bedreigers geld heeft gevraagd voor de onkosten na het verlaten van de flat. Verweerder heeft verder opmerkelijk mogen achten dat eiser niet verteld heeft over de acties van zijn echtgenote om zich te verzetten tegen de broers [broers], namelijk de demonstraties waaraan zij heeft deelgenomen, het contact met de media en de aangiftes die zij zou hebben gedaan. De enkele stelling dat eiser zelf niet aan de demonstraties meedeed en dat hij enkel verklaarde over zijn eigen ervaringen, doet hier niet aan af nu de voornoemde acties van zijn echtgenote effect op eiser zouden hebben gehad en daarmee ook van invloed zouden zijn geweest op eisers asielrelaas.
5.4
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat zowel eiser als zijn echtgenote enkel hebben gesteld maar niet nader hebben onderbouwd dat de broers [broers] achter de ontvoering van hun dochter zouden zitten. De enkele stelling van eiser dat het duidelijk is dat de broers [broers] achter de ontvoering zaten, treft geen doel nu deze stelling niet nader onderbouwd is. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser en zijn echtgenote over de vrijlating van hun dochter tegenstrijdig mogen achten nu eiser heeft verklaard dat hij na ongeveer tien minuten na het betalen van het losgeld hun dochter heeft teruggekregen, terwijl zijn echtgenote heeft verklaard dat hun dochter pas na twee dagen na het betalen van het losgeld werd teruggebracht. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet nader onderbouwd of geconcretiseerd heeft dat de broers [broers] achter de aanrijding zouden zitten. Het betoog van eiser dat hij van omstanders informatie zou hebben gekregen, is onvoldoende concreet om geloofwaardig te achten dat de broers [broers] achter de aanrijding zouden zitten.
5.5.
Reeds gelet op het vorenstaande heeft verweerder de verklaringen van eiser over de problemen met de broers [broers] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6. Voor zover eiser heeft verklaard over de problemen in [wijk] vanwege de kledingkeuze van zijn echtgenote, wordt verwezen naar de uitspraak van zijn echtgenote (NL17.4150).
7.1
Ten aanzien van de gestelde bekering van eiser tot het christendom, overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiser dat verweerder de bekering van eiser verkeerd heeft beoordeeld nu eiser pas aan het begin van zijn asielprocedure aan de bekering begon, niet slaagt. Zoals verweerder terecht opmerkt in het bestreden besluit, zijn de elementen die verweerder bij een bekering tot het christendom beoordeelt hetzelfde bij een bekering in het land van herkomst als bij een bekering in Nederland. Nu eiser niet nader heeft onderbouwd waarom voor eiser een ander toetsingskader zou gelden, treft eisers betoog geen doel.
7.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft verklaard dat hij in zijn land van herkomst geen praktiserend moslim was. Van eiser mag daarom des te meer verwacht worden dat hij nader inzicht kan verschaffen over de redenen waarom hij op dit moment wel behoefte heeft en waarde hecht aan een andere religie. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser niet getuigen van een weloverwogen keuze voor en diepgewortelde overtuiging in het christendom nu eiser heeft volstaan met algemene en summiere verklaringen. Zo heeft eiser bij zijn verklaring waarom de Islam niet voldoet en hij zich heeft bekeerd tot het christendom enkel aangegeven dat je in de Islam moord, criminaliteit en problemen vindt, terwijl je bij christenen vrede, veiligheid en rust vindt. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat algemene, basale kennis over het christendom ontbreekt bij eiser. Zo kan eiser tijdens de gehoren niet vertellen wat de kernwaarden van het christendom zijn, terwijl hij wel aangeeft zich tot het christendom te willen laten bekeren. Verder heeft verweerder opmerkelijk mogen achten dat eiser geen initiatief heeft genomen om zich in Iran tot het christendom te verdiepen, terwijl hij aangeeft sinds 2004 interesse te hebben in het christendom. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging van het christendom en een oprechte bekering. De omstandigheid dat eiser stelt op dit moment bekeerd te zijn en naar de kerk te gaan, hetgeen ook blijkt uit de overlegde verklaring van de kerk, is onvoldoende om de bekering geloofwaardig te achten. Reeds gelet op het vorenstaande, heeft verweerder de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
7.3
Ten aanzien van de overlegde rapportage van [persoon 3] en eisers betoog dat een aanvullend gehoor noodzakelijk is omdat hij ten tijde van de gehoren nog niet ver genoeg was in het bekeringsproces, overweegt de rechtbank als volgt. In de rapportage geeft [persoon 3] aan dat de bekering van eiser (nog) niet als geloofwaardig te beschouwen is. De rechtbank ziet hierin een bevestiging dat verweerder de bekering van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt verder dat eiser tweemaal over zijn asielredenen is gehoord en hij daarbij voldoende mogelijkheid heeft gehad om over de bekering tot het christendom te verklaren. Dat eiser aangeeft zich in Nederland verder te willen verdiepen in het christendom, doet aan het vorenstaande niet af. Nu niet gebleken is van feiten en omstandigheden die aanvullend horen noodzakelijk maken, kan aan de rapportage van [persoon 3] niet de door eiser gewenste waarde worden toegekend.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel