ECLI:NL:RBDHA:2017:15833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
NL17.12419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië voor behandeling van asielverzoeken van kwetsbare gezinnen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 7 december 2017, hebben eisers, bestaande uit eiseres 1, eiseres 2 en hun minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers, van Libische nationaliteit, hebben hun aanvragen op 23 juni 2017 ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de beoordeling van hun aanvragen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op juiste gronden heeft besloten om de aanvragen niet in behandeling te nemen, aangezien Italië niet tijdig op het overnameverzoek heeft gereageerd, wat heeft geleid tot een fictief akkoord. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er in hun geval geen vertrouwen kan worden gesteld in de Italiaanse autoriteiten, ondanks hun argumenten over de kwetsbaarheid van hun gezinssituatie en de medische klachten. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat gezinnen met minderjarige kinderen in Italië adequaat worden opgevangen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.12419, NL17.12421, NL17.12423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2017 in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

[eiseres 2], eiseres 2,
[eiser],eiser,
hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij drie afzonderlijke besluiten van 7 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.12420, NL17.12422 en NL17.12424, plaatsgevonden op 30 november 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Al Wandawi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres 1, geboren op [geboortedatum], is de partner van eiseres 2, geboren op [geboortedatum]. Eiseres 2 heeft drie kinderen, waaronder eiser, geboren op [geboortedatum]. Haar twee minderjarige kinderen zijn [kind], geboren op [geboortedatum], en [kind], geboren op [geboortedatum]. Allen zijn van Libische nationaliteit. Op 23 juni 2017 hebben eisers aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Op 27 juli 2017 heeft verweerder Italië verzocht eisers over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Italië heeft niet tijdig op het overnameverzoek gereageerd, zodat op 28 september 2017 een fictief akkoord tot stand is gekomen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval ten aanzien van Italië niet (langer) uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In wat eisers hebben aangevoerd ziet verweerder evenmin aanleiding om de asielaanvragen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
3. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Evenmin is in geschil dat eisers moeten worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare personen als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) (hierna: het arrest Tarakhel).
5. In geschil is allereerst of verweerder gehouden was om in het overnameverzoek aan Italië te vermelden dat eiseres 1 en eiseres 2 partners zijn en dat zij samen met de kinderen een gezin vormen en voorts te vermelden dat sprake is van medische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder slechts gehouden die informatie in het overnameverzoek te vermelden die, in dit geval, de Italiaanse autoriteiten in staat stelt te beoordelen of zij ingevolge de criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Hiervan is geen sprake. De genoemde omstandigheden spelen eerst een rol bij de overdracht van eisers en niet bij de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.
6. Vervolgens is in geschil of in het geval van eisers ten aanzien van Italië nog altijd uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers stellen dat zonder individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten niet vast staat dat de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd. Eisers vormen een kwetsbaar gezin vanwege de lesbische relatie en het feit dat er kinderen bij het gezin behoren. Tijdens het eerdere verblijf in Italië werd de oudste zoon van eisers in een andere opvanglocatie opgevangen. De brief van de Italiaanse autoriteiten in hun Circular Letter van 8 juni 2015, zoals geactualiseerd bij brief van 5 februari 2016, biedt onvoldoende garantie voor een adequate opvang, aldus eisers.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen verdere individuele garanties nodig zijn en dat overdracht van eisers geen reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met zich brengt.
8. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2040). In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de Italiaanse autoriteiten de in de brief van 8 juni 2015 gegeven garanties over de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen in de praktijk gestand zullen doen door deze gezinnen op de aangegeven locaties op te vangen, zodat niet langer het risico bestaat dat zij op voor minderjarigen ongeschikte locaties terecht zullen komen. Ook het EHRM heeft in de beslissingen van 28 juni 2016, N.A. en anderen tegen Denemarken (ECLI:CE:ECHR:2016:0628DEC001563616) en 13 september 2016, F.M. en anderen tegen Denemarken (ECLI:CE:ECHR:2016:0913DEC002015916) geoordeeld dat, mede op grond van de brieven van 8 juni 2015 en 15 februari 2016, ervan kan worden uitgegaan dat gezinnen met minderjarige kinderen worden geplaatst in daarvoor bestemde opvangcentra. Eisers hebben geen informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan dit uitgangspunt. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eisers geen asielaanvraag in Italië hebben ingediend en dus ook geen gebruik hebben gemaakt van de opvangmogelijkheden in een asielprocedure.
9. Verweerder heeft ter zitting verklaard in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening informatie te verzenden aan de Italiaanse autoriteiten waarbij expliciet melding wordt gemaakt van de gezamenlijke overdracht van het gezin en waarbij relevante medische gegevens worden doorgegeven. Indien de Italiaanse autoriteiten verweerder informeren dat zij op dat moment niet aan die behoeften kunnen voldoen, zal verweerder de overdracht opschorten. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1258, waarin de Afdeling heeft overwogen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit kan worden gegaan dat de Italiaanse autoriteiten dat ook daadwerkelijk zullen doen. Dat sprake is van een fictief claimakkoord, maakt dit niet anders.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel