ECLI:NL:RBDHA:2017:15883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C-09-517131-KG ZA 16-1024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onterecht betaalde boetes door het CJIB

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A. Soebhag, dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) wordt veroordeeld tot terugbetaling van onterecht betaalde boetes, alsmede tot schadevergoeding. De procedure is gestart na een reeks van gebeurtenissen die teruggaan tot 2006, toen de Belastingdienst een auto van eiser in beslag nam en later executoriaal verkocht. Eiser ontving sindsdien beschikkingen van het CJIB wegens het niet voldoen aan zijn verzekerings- en keuringsplicht, wat hij betwistte. Eiser heeft in 2015 en 2016 verschillende verzoeken ingediend bij het CJIB en de Belastingdienst om terugbetaling van bedragen die hij onterecht had betaald. Het CJIB heeft echter betwist dat er nog bedragen aan eiser verschuldigd zijn en heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van eiser.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het CJIB nog bedragen aan hem verschuldigd is. De rechter heeft daarbij gewezen op de noodzaak van terughoudendheid bij geldvorderingen in kort geding en de verplichting voor eiser om zijn vorderingen deugdelijk te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat de vorderingen van eiser niet voor toewijzing in aanmerking komen, en veroordeelt eiser in de kosten van het geding. Het vonnis is uitgesproken op 21 september 2017.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/517131 / KG ZA 16-1024
Vonnis in kort geding van 21 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie,
meer in het bijzonder het Centraal Justitieel Incassobureau),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.B.G. Stevens te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘het CJIB’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties (1-4), de brief van 25 januari 2017 van mr. Stevens met producties, de brief van 28 maart 2017n van mr. Soebhag, met producties (1-17), de brief van 12 september 2017 van mr. Stevens met productie en de op 26 januari 2017, op 19 april 2017 en op 14 september 2017 gehouden mondelinge behandeling van de zaak.
1.2.
Ter zitting van 14 september 2017 is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Belastingdienst heeft op 6 april 2006 van [eiser] in beslag genomen de auto met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Op 18 mei 2006 heeft de Belastingdienst de auto executoriaal verkocht.
2.2.
De Belastingdienst heeft nagelaten de tenaamstelling van de auto vervallen te laten verklaren hij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW). Als gevolg daarvan heeft [eiser] sinds 2006 beschikkingen ontvangen van het CJIB vanwege het ten aanzien van de auto niet voldoen aan zijn verzekerings- en/of keuringsplicht.
2.3.
Op 13 februari 2012 heeft [eiser] de RDW verzocht om de tenaamstelling van de auto vervallen te laten verklaren. Naar aanleiding van dit verzoek is de tenaamstelling op 21 februari 2012 vervallen verklaard. De RDW voert met toepassing van artikel 40, tweede lid Kentekenreglement, het beleid dat de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard.
2.4.
Omdat de Belastingdienst heeft verzuimd het kenteken van de auto te vrijwaren heeft de RDW in haar brief van 8 januari 2013 aan [eiser] uit coulance besloten voor de openstaande zaken een correctieverzoek in te dienen bij het CJIB. De RDW heeft daarbij medegedeeld dat de al door [eiser] betaalde boetes niet zouden worden gecorrigeerd. Met betrekking tot de al betaalde boetes heeft de RDW [eiser] geadviseerd in contact te treden met de Belastingdienst.
2.5.
Bij brief van 23 maart 2015 heeft het CJIB [eiser] bericht dat hij ten onrechte het CJIB heeft aangeschreven met het oog op - zakelijk weergegeven - restitutie van al betaalde boetes, maar dat het CJIB gezien het verloop van deze kwestie desondanks uit coulance bereid is om de op de niet gecorrigeerde beschikkingen door [eiser] betaalde bedragen terug te storten, vermeerderd met de daarop vervallen wettelijke rente. Als bijlage is bij deze brief meegestuurd een overzicht met, voor wat betreft de al dan niet door [eiser] betaalde en/of teruggestorte bedragen, daarin opgevoerd de posten 1. tot en met 36. alsmede de posten a. tot en met d. Daarbij wordt vermeld dat vanwege een drietal aldus door [eiser] betaalde bedragen een bedrag van € 971,52 naar de bankrekening van [eiser] zal worden overgemaakt.
2.6.
Bij brieven van 18 mei 2015 heeft [eiser] het CJIB verzocht om overmaking van een bedrag van € 5.794,93 voor wat betreft de restitutie van door [eiser] betaalde en niet teruggestorte bedragen.
2.7.
Bij brief van 10 augustus 2016 heeft mr. Soebhag de Belastingdienst bericht dat [eiser] in het kader van vorenbedoelde boetes in totaal voor een bedrag van € 6.304,20 onverschuldigd heeft betaald, met sommatie dit bedrag alsmede als schadevergoeding een bedrag van € 5.000,-- binnen drie dagen aan [eiser] te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – het CJIB te veroordelen
I. om aan hem te voldoen de som van € 6.304,20;
II. om aan hem ter schadevergoeding te voldoen een bedrag van € 5.000,--;
een en ander met veroordeling van het CJIB in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe wordt – samengevat – het volgende aangevoerd. Bij brief van 23 maart 2015 heeft het CJIB toegezegd de door [eiser] (ook) de bedragen die [eiser] heeft betaald op de niet-gecorrigeerde beschikkingen terug te storten, vermeerderd met wettelijke rente terug te storten. Dit is echter niet dan wel niet volledig gebeurd. Daarnaast heeft [eiser] ook financiële schade geleden. [eiser] heeft geld moeten lenen hij derden om de onterecht opgelegde boetes te voldoen.
3.3.
Het CJIB voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Voorop staat dat volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen – maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het CJIB niet (volledig) heeft voldaan aan haar toezeggingen om (ook) de bedragen die [eiser] aan het CJIB heeft voldaan naar aanleiding van niet gecorrigeerde beschikkingen. In het verlengde vordert [eiser] thans van het CJIB betaling van onverschuldigd betaalde bedragen en - als schadevergoeding - betaling van een bedrag van € 5.000,--. Het is daarom aan [eiser] als eisende partij om, gelet op het beperkte bestek van de kort gedingprocedure, met een deugdelijk en inzichtelijk overzicht aannemelijk te maken dat het CJIB de door hem onverschuldigd betaalde bedragen nog terug dient te betalen.
4.3.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] daarin niet is geslaagd. Het CJIB voert tegen de stellingen van [eiser] immers gemotiveerd verweer, inhoudende dat zij de door [eiser] aangevoerde en overhandigde bescheiden nauwgezet heeft onderzocht en dat de uitkomst van dit onderzoek geen gronden biedt voor de conclusie dat het CJIB [eiser] nog enig bedrag verschuldigd is. Daarbij verwijst het CJIB naar het overzicht dat zij voorafgaand aan de voortzetting van de behandeling van de zaak op 14 september 2017 als productie 4. in het geding heeft gebracht. Dit overzicht betreft een bijgewerkte versie van het eerder al door [eiser] als productie 2. in het geding gebrachte overzicht. Dit bijgewerkte overzicht is tot stand gekomen naar aanleiding van de bescheiden die [eiser] ter zitting van 26 januari 2017 ter onderbouwing van zijn stellingen aan
mr. Stevens heeft overhandigd. In dit door het CJIB in het geding gebrachte overzicht wordt per opgevoerde post gespecificeerd uiteengezet dat en waarom het CJIB de betreffende bedragen niet (meer) aan [eiser] verschuldigd is. Ter zitting van 14 september 2016 heeft [eiser] desgevraagd het merendeel van de in dit overzicht opgenomen posten betwist, dit evenwel zonder deze betwisting te voorzien van enige toelichting. Daarbij is van belang dat [eiser] mede door het aanhouden van de zaak ruimschoots in de gelegenheid is geweest zijn stellingen te onderbouwen en inzichtelijk te maken welke bedragen het CJIB (nog) aan hem dient te betalen. Een en ander leidt de voorzieningenrechter daarom tot de slotsom dat in deze zaak niet aannemelijk is geworden dat het CJIB uit hoofde van onverschuldigde betaling nog enig bedrag aan [eiser] verschuldigd is.
4.4.
Ook de door hem gestelde financiële schade heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt, daargelaten of voor deze vordering een juridische grond bestaat. Het enkele feit dat hij bij derden geld heeft moeten lenen om de hem onterecht opgelegde boetes te voldoen is daartoe althans, zonder verdere toelichting, onvoldoende.
4.5.
Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van
het CJIB op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan
griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken
op 21 september 2017.
fl