ECLI:NL:RBDHA:2017:16209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
c/09/543025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 8 januari 2018 tot 8 januari 2019 toegewezen, terwijl het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer, waarbij de moeder en de vader van [minderjarige] aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de angsten van [minderjarige] en de zorgen over zijn ontwikkeling. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft herhaaldelijk geprobeerd om omgang tussen de vader en [minderjarige] op gang te brengen, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft aangegeven mee te willen werken aan het verkrijgen van inzicht in de situatie van [minderjarige]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet aanwezig zijn, omdat dit een oneigenlijk middel zou zijn om druk uit te oefenen op de moeder. De rechtbank heeft benadrukt dat het opbouwen van een omgangsregeling de meeste kans van slagen heeft wanneer de situatie voor [minderjarige] veilig en duidelijk is. De beslissing is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/543025 / JE RK 17-2358
Datum uitspraak: 22 december 2017

Beschikking van de meervoudige kamer

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 14 november 2017 ingekomen verzoekschrift en het op 27 november 2017 ingekomen gewijzigde verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[Moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.P.J. Frederiks te Den Haag.
[Vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.L. Jas te Wassenaar.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • een nieuw plan van aanpak van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen ter griffie op 21 december 2017.
Op 22 december 2017 heeft de meervoudige kamer de zaak, gelijktijdig met de zaak omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (C/09/457313/FA RK 13-10294), ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [A] en de heer [B] , namens de gecertificeerde instelling;
  • mevrouw [X] , namens de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P.J. Frederiks;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.L. Jas.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader.
  • Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 september 2016 zijn de moeder en de vader gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 december 2016 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 8 januari 2017 tot 8 januari 2018.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van één jaar. Aan het verzoek van de gecertificeerde instelling ligt het volgende ten grondslag. De omgang tussen de vader en [minderjarige] is nog steeds niet op gang gekomen. Het lukt de moeder niet om tot omgang en constructief overleg met de vader te komen. Hierdoor wordt [minderjarige] bedreigd in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarnaast is de moeder niet in staat om de juiste behandeling voor [minderjarige] van start te laten gaan met als gevolg dat [minderjarige] stagneert in zijn ontwikkeling. De gecertificeerde instelling heeft meermaals intensief ingezet op laagdrempelige, begeleide omgang met de vader. Dit bleek niet succesvol, zodat in 2015 het traject Ouderschap Blijft is ingezet. De moeder werkte echter niet mee. Hierdoor is het traject gestagneerd.
In 2017 is VUHP (Voorkomen Uithuisplaatsing) ingezet. Het Team VUHP heeft in maart 2017 geadviseerd om [minderjarige] te laten behandelen door een kinderpsychiater, zodat er meer zicht komt op de eigen stem van [minderjarige] in de situatie en wat hij nodig heeft om zich goed te ontwikkelen. De moeder staat achter dit advies. Vervolgens komt de hulpverlening echter gedurende langere tijd niet in contact met de moeder en worden afspraken afgezegd. In juni 2017 is nog steeds geen afspraak gemaakt bij de kinderpsychiater. De jeugdbeschermer heeft daarom in samenwerking met de huisarts een spoedaanmelding gedaan bij specialistische GGZ. De gemaakte afspraak wordt door de moeder afgezegd. De moeder heeft zelf contact gezocht met Psychologenpraktijk [Y] , maar nadat de jeugdbeschermer hier navraag heeft gedaan, blijken zij geen passende zorg aan [minderjarige] te kunnen bieden. De praktijk geeft ook aan dat [minderjarige] – gelet op zijn problematiek – hulpverlening van de specialistische GGZ nodig heeft. VUHP heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden meer ziet om tot een samenwerking te komen met het gezin. Er wordt een afsluitrapportage geschreven. Het advies is om VUHP in een later stadium opnieuw te starten, nadat voor het gezin duidelijk is wat VUHP inhoudt en wat van hen verwacht wordt. In september 2017 zijn de verwachtingen aan de moeder uitgelegd. Zij heeft aangegeven dat zij mee wil werken aan het verkrijgen van zicht op de situatie. Het traject is momenteel in afwachting van een hulpverlener die opnieuw kan starten in het gezin.
Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling verzocht om het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden. Onder druk van het verzoek lijkt de moeder wel de afspraken na te komen. Een schriftelijke aanwijzing aan de moeder heeft in het verleden niet het gewenste effect opgeleverd. Er is weinig zicht op de partner van de moeder. Daarnaast is het van belang dat de fysieke gezondheid van [minderjarige] in de gaten wordt gehouden en dat psychische hulpverlening wordt ingezet voor zijn angsten. Mogelijk ligt een trauma ten grondslag aan de angsten bij [minderjarige] . Het is voor de gecertificeerde instelling niet haalbaar gebleken om omgang tussen de vader en [minderjarige] op te starten. Het is van belang dat de Jutters daar advies in geeft, nadat duidelijk is geworden waar de angsten bij [minderjarige] vandaan komen. Wellicht kan daarna de omgang in gang worden gezet. Daar is echter ook de inzet van de moeder en haar partner bij nodig.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij zich niet verzet tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat ook de moeder het belangrijk vindt dat duidelijkheid ontstaat over de angsten van [minderjarige] . Voorts is gepleit voor afwijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder heeft zich volledig ingezet de afgelopen tijd, is afspraken nagekomen en heeft afspraken gemaakt met de hulpverlening voor [minderjarige] . Het rapport is overwegend negatief en eerder genoemde en weersproken omstandigheden worden herhaald en voor waar aangenomen. De positieve punten worden structureel weggelaten uit de rapportages. De moeder heeft al jarenlang contact met de behandelaar van [minderjarige] , mevrouw [Z] , kinderneuroloog in het Juliana Kinderziekenhuis, voor zijn lichamelijke klachten. Nu voor de partner van de moeder duidelijk is wat van hem verwacht wordt, zal hij ook betrokken zijn. De moeder heeft een intakegesprek gehad bij De Jutters met mevrouw [C] en is bereid om samen met de vader een gesprek over [minderjarige] bij De Jutters aan te gaan. Er bestaan geen gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing, zodat aanhouding van het verzoek niet zinvol is.
Door en namens de vader is ter zitting aangegeven dat hij zich niet verzet tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De druk van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing heeft ervoor gezorgd dat de moeder in beweging is gekomen en dat in een maand tijd meer van de grond is gekomen dan in een heel jaar daarvoor. Het is van belang dat duidelijk wordt waar de angsten bij [minderjarige] vandaan komen en of de partner van de moeder hierin een rol speelt. Dat deze partner buiten beeld blijft, baart de vader zorgen. De gecertificeerde instelling zal in maart 2018 evalueren in hoeverre omgang tussen de vader en [minderjarige] kan worden opgestart. Daarom is namens de vader verzocht om het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden voor de duur van drie maanden, al dan niet pro forma. Op die manier blijft de druk op de moeder bestaan en zal zij haar medewerking verlenen. Een schriftelijke aanwijzing heeft in het verleden ook niet het gewenste effect opgeleverd. Door en namens de vader wordt wel aangegeven dat hij het ermee eens is dat [minderjarige] bij de moeder opgroeit

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het volgende. Bij [minderjarige] is sprake van angsten. Het is onduidelijk waar deze angsten vandaan komen. Mogelijk ligt daaraan een trauma ten grondslag. Het is van belang dat dit wordt onderzocht en dat behandeling kan worden ingezet. Daarnaast bestaan er zorgen over de fysieke toestand van [minderjarige] . Hoewel ter zitting is gebleken dat de moeder al enige jaren regelmatig contact heeft met mevrouw [Z] , kinderneuroloog in het Juliana Kinderziekenhuis, acht de rechtbank het van belang dat er meer inzicht komt in de aandoening van [minderjarige] . De gecertificeerde instelling dient contact te zoeken met mevrouw [Z] en bij haar te informeren naar de neurologische aandoening, de diagnose en behandeling en de houding van de moeder hierin. Bij een eventueel verlengingsverzoek dient de gecertificeerde instelling die informatie aan de rechtbank over te leggen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing thans niet aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat het niet de bedoeling is van de gecertificeerde instelling om [minderjarige] uit huis te plaatsen en dat zij heeft verzocht om het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden. Een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is naar het oordeel van de rechtbank een oneigenlijk middel om druk uit te oefenen op de moeder. Daarbij is bij [minderjarige] sprake van angsten, zodat de rechtbank de druk van een machtiging tot uithuisplaatsing niet in zijn belang acht en deze druk ook niet zal bijdragen aan het reduceren van die angsten. Voorts wordt aanhouding van het verzoek niet in het belang geacht van een constructieve opbouw van een omgangsregeling. Het opbouwen van een omgangsregeling zal de meeste kans van slagen hebben wanneer de situatie voor [minderjarige] veilig en duidelijk is. Een dreigende uithuisplaatsing past niet in dit beeld. De rechtbank overweegt dat de gecertificeerde instelling de mogelijkheid heeft om, wanneer dit nodig wordt geacht, een schriftelijke aanwijzing aan de moeder te geven en deze eventueel te laten bekrachtigen door de rechtbank.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 8 januari 2018 tot 8 januari 2019 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Borkent, voorzitter, H. Dragtsma en J. Satink, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.