In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, betreft het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De vader heeft op 30 december 2013 een verzoek ingediend, dat leidde tot een procedure waarin de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten, betrokken zijn. De rechtbank heeft op 7 december 2017 een eerdere beschikking gegeven, waarin verdere beslissingen over de zorg- en opvoedingstaken zijn aangehouden. Op 22 december 2017 vond de zitting plaats, waarbij ook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat het momenteel niet haalbaar is om omgang tussen de vader en de minderjarige op te starten. De instelling stelt voor om de behandeling van de minderjarige bij de Jutters af te wachten, zodat er een advies kan worden uitgebracht over de omgang. De moeder heeft aangegeven dat er psychiatrische hulp nodig is om te bepalen of omgang met de vader in het belang van de minderjarige is, en verzoekt om de procedure voor drie maanden aan te houden. De vader begrijpt de noodzaak van de aanhouding, maar vindt het moeilijk dat er momenteel geen omgang plaatsvindt.
De rechtbank oordeelt dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op dit moment nog niet kan worden vastgesteld. Er zal een onderzoek plaatsvinden door de Jutters, en op basis van de uitkomsten zal een advies worden uitgebracht over de omgang. De rechtbank houdt de procedure aan en bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een update van de rapportage moet indienen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.