ECLI:NL:RBDHA:2017:16212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
C/09/542413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer, waarbij de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. L.A. Versteegh, aanwezig waren. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die als gecertificeerde instelling optreedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarigen momenteel in een pleegzorgvoorziening verblijven.

De rechtbank heeft eerder al verschillende verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ouders hebben aangegeven dat zij zich niet verzetten tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar hebben gepleit voor een kortere duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft in haar beoordeling de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de situatie van de ouders meegewogen. De ouders hebben stappen ondernomen, maar de rechtbank oordeelt dat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders nog steeds aanwezig zijn.

De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen van 12 januari 2018 tot 12 januari 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van 12 januari 2018 tot 14 april 2018. De rechtbank heeft de ouders verzocht om aanvullende stukken over te leggen voor de volgende zitting, zodat de situatie van de ouders verder kan worden beoordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige is aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/542413 / JE RK 17-2266
Datum uitspraak: 22 december 2017

Beschikking van de meervoudige kamer

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 2 november 2017 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[Vader] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[Moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.A. Versteegh, advocaat te Den Haag.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Op 22 december 2017 heeft de meervoudige kamer de zaak, gelijktijdig met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende periode van de nog lopende ondertoezichtstelling van 1 januari 2018 tot 12 januari 2018 (C/09/521856/JE RK 16-2332), ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [A] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat mr. L.A. Versteegh.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 januari 2017 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 12 januari 2017 tot 12 januari 2018.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 januari 2017 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 12 januari 2017 tot 12 juli 2017, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 juli 2017 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 12 juli 2017 tot 8 september 2017, de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 augustus 2017 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 8 september 2017 tot 1 januari 2018, en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 22 december 2017 de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van
1 januari 2018 tot 12 januari 2018.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van één jaar. Aan het verzoek van de gecertificeerde instelling ligt ten grondslag dat het standpunt van de gecertificeerde instelling niet is gewijzigd en dat zij nog steeds van mening is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet kunnen worden thuisgeplaatst. De situatie van de ouders is niet veranderd. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt in het pleeggezin en niet bij de ouders. De ouders hebben wel stappen gemaakt, maar deze zijn ontoereikend voor de zorg van de kinderen. De inschatting is dat de ouders de zorg niet aankunnen en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij thuisplaatsing opnieuw uit huis moeten worden geplaatst. Zij zijn goed gehecht binnen het pleeggezin. Het aanvullende onderzoek dat wordt verricht door het Haags Ambulatorium zal naar verwachting in maart 2018 zijn afgerond. Daaruit moet duidelijk worden of terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders mogelijk is.
Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling aanvullend verklaard dat de moeder zwanger is. Er bestaan zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders. Wel bleek tijdens een huisbezoek de woning van de ouders op orde. Bij de begeleide omgang tussen de ouders en de kinderen zijn er zorgen ten aanzien van de stemming van de vader. Deze stemming is bepalend voor het verloop van de omgangsmomenten. Wanneer de vader een negatieve stemming heeft vindt de omgang plaats in een negatieve sfeer, hetgeen zijn weerslag heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders kunnen, naar de mening van de gecertificeerde instelling, moeilijk omgaan met de feedback die naar aanleiding van de omgangsmomenten aan hen wordt gegeven. Er is vanuit de gecertificeerde instelling nog geen zicht op de financiën van de ouders, die een hoge schuld hadden. Dit onderwerp zal wel worden meegenomen in het rapport van het Haags Ambulatorium.
Door en namens de ouders is ter zitting aangegeven dat zij zich niet verzetten tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de ouders gepleit voor een toewijzing van dat verzoek voor zo kort mogelijke duur. De uitkomsten van het onderzoek door het Haags Ambulatorium kunnen worden afgewacht. De ouders zijn ontevreden over de begeleide omgang. De omgangsmomenten worden uitgebreid, waaruit ook kan worden opgemaakt dat het goed gaat. Toch is er de afgelopen weken weinig omgang geweest en hebben de ouders tijdens de kerst geen omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders werken tot het uiterste aan alles mee. De vader heeft zijn rijbewijs gehaald, zal in januari 2018 weer beginnen met werken en in februari 2018 starten met een BBL-opleiding. De zorgen over de stemming van de vader en de weerbaarheid van de moeder ten opzichte van de vader worden niet door andere hulpverleners gedeeld.
De vader heeft verklaard dat de ouders sinds augustus 2017 in de schuldsanering zitten. De vader is al langer klaar met zijn therapie bij PsyQ. De spanningen die er zijn, neemt hij niet mee naar de bezoeken. De moeder en de vader sluiten zich dan af en richten zich op de kinderen.
De moeder heeft verklaard dat haar therapie in maart 2018 zal zijn afgerond en dat het Haags Ambulatorium ook contact zal opnemen met de behandelaars van de moeder.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bestaan uit het feit dat er zorgen bestaan over hun ontwikkeling en dat zij al langere tijd niet bij de ouders, maar in een pleeggezin wonen. Bij beide meisjes is in 2015 vastgesteld dat er sprake was van letsel aan hun hoofd en hersenen, waarbij nog onduidelijk is welke gevolgen dit voor hun verdere ontwikkeling zal hebben.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
De rechtbank ziet aanleiding de verzochte machtiging te verlengen voor korte duur, zodat de uitkomsten van het aanvullende onderzoek door het Haags Ambulatorium naar de situatie en de ontwikkelingen van de ouders, kunnen worden afgewacht. Voor die tijd is het in ieder geval niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij worden teruggeplaatst bij de ouders.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat zij het van belang acht dat – voor de volgende zitting – door de ouders de volgende stukken worden overgelegd:
  • Eindverslagen van de therapieën van de vader bij De Brijder en PsyQ en de moeder bij De Waag;
  • Een verslag van de bewindvoerder, waaruit blijkt welke schulden er zijn, hoe hoog de schulden zijn en wat het plan van aanpak is voor de aflossing van deze schulden;
  • Een verklaring van de werkgever van de vader, voorzien van de naam van de werkgever, het arbeidscontract met een verklaring van het aantal uren dat de vader werkt en een bewijs van het starten van de BBL-opleiding.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 12 januari 2018 tot 12 januari 2019 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 12 januari 2018 tot 14 april 2018;.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot de terechtzitting van de meervoudige kamer van
30 maart 2018, op een nader te bepalen tijdstip;
gelast de griffier tegen nader te bepalen terechtzitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de vader;
  • de moeder;
  • mr. L.A. Versteegh, advocaat van de ouders;
  • de pleegouders;
verzoekt de ouders aan de rechtbank en de belanghebbenden stukken over te leggen zoals hiervoor vermeld;
verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk één week voor de zitting het rapport van het Haags Ambulatorium met de uitkomsten van het aanvullende onderzoek aan de rechtbank en de belanghebbenden over te leggen en naar aanleiding van dit rapport een standpunt in te nemen over het al dan niet handhaven van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Borkent, voorzitter, H. Dragtsma en J. Satink, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.