Eiseres is van Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Zij behoort tot de Punjabi bevolkingsgroep en is christen. Op 12 november 2016 heeft zij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiseres heeft het volgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. In augustus 2015 is eiseres begonnen met een cursus. Een jaargenoot van eiseres, [jaargenoot], probeerde steeds contact met haar te zoeken en belde haar met verschillende telefoonnummers, maar eiseres nam steeds niet op. Deze [jaargenoot] is afkomstig uit een machtige familie. Hij kwam ook naar het instituut met bodyguards. Rond 24 september 2015 heeft hij tegen eiseres gezegd dat hij met haar wil trouwen. Eiseres schrok daarvan en is weggelopen, maar hij bleef haar bellen. Een paar dagen later, tijdens het Eid Milan feest, heeft [jaargenoot] tegen eiseres gezegd dat zij zich moest bekeren en met hem moest trouwen. Weer een paar dagen later heeft [jaargenoot] eiseres in zijn auto getrokken en haar na ongeveer 30 minuten weer laten gaan. Eiseres heeft toen aan haar ouders verteld wat er gebeurd is. Zij vonden dat zij naar het buitenland moest vluchten en in overleg met een visaconsulent is besloten een studievisum voor Oostenrijk aan te vragen, omdat dat de meeste kans van slagen had. Na twee weken is eiseres teruggegaan naar het instituut. [jaargenoot] dreigde met geweld als zij niet met hem zou trouwen, maar zij heeft hem op een vriendelijke manier uitgelegd dat zij meer tijd nodig had en dat hij heeft hij geaccepteerd. Hij hield haar wel in de gaten en ze mocht van hem geen boodschappen doen en niet naar de kerk gaan. Eiseres bleef naar het instituut gaan en had ook contact met [jaargenoot]. Nadat haar aanmelding bij de universiteit van Wenen was geaccepteerd en aan haar een visum was verleend, heeft eiseres Pakistan op 16 augustus 2016 verlaten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Ook het asielrelaas acht verweerder geloofwaardig. Omdat eiseres christen is, behoort zij tot een door verweerder aangewezen risicogroep in haar land van herkomst. Dit leidt volgens verweerder echter niet tot de conclusie dat zij als vluchteling in de zin van het Verdrag dient te worden aangemerkt, omdat zij haar vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder allereerst overwogen dat eiseres op 24 september 2015 door [jaargenoot] ten huwelijk is gevraagd. In de eerste periode, tot begin november 2015, hebben diverse incidenten plaatsgevonden, maar die hebben eiseres geen reden gegeven om Pakistan direct te verlaten. Niet valt in te zien dat iemand die te vrezen heeft, geen poging doet om naar een ander land te vluchten, maar wacht op een studentenvisum voor Oostenrijk. Daar komt bij dat eiseres op 16 augustus 2016 in Oostenrijk is aangekomen, daar twee maanden heeft verbleven en geen asiel heeft aangevraagd. In Hongarije heeft zij wel asiel gevraagd, maar is ze na een paar dagen weer vertrokken. In Nederland heeft ze pas een maand na inreis asiel gevraagd. Dit alles duidt er niet op dat eiseres acute bescherming nodig had. Bovendien heeft eiseres sinds november 2015 geen problemen meer met [jaargenoot] gehad en is niet gebleken dat hij navraag naar eiseres heeft gedaan bij haar ouders. Dit duidt er niet op dat hij nu, twee jaar later, nog naar haar op zoek is. Dat hij wel contact zou hebben gezocht met een vriendin van eiseres, doet hier niet aan af.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beleid van verweerder voor risicogroepen, neergelegd in hoofdstuk C2/3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000, luidt als volgt. De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het relaas van eiseres niet kan worden aangemerkt als geringe indicaties. Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat verweerder geloofwaardig acht, zo is ter zitting bevestigd, dat eiseres door vage beloftes aan [jaargenoot] te doen hem nog een tijd ‘aan het lijntje’ heeft kunnen houden. Daardoor heeft zij de tijd gehad om haar vertrek te organiseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gebeurtenissen in de periode tot november 2015 geen aanleiding voor het vertrek hebben gevormd. Deze gebeurtenissen waren wel degelijk de aanleiding voor vertrek, maar eiseres heeft dat vertrek uit weten te stellen tot zij een paspoort en visum had geregeld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiseres niet meteen na aankomst in Oostenrijk en/of Nederland asiel heeft aangevraagd, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat geen sprake is van geringe indicaties. Dit doet er immers niet aan af dat geloofwaardig is geacht dat eiseres in haar land van herkomst problemen heeft ondervonden die verband houden met haar religie, één van de vervolgingsgronden. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze geloofwaardig geachte problemen in zijn optiek niet kunnen worden aangemerkt als geringe indicaties. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit het thematisch ambtsbericht over de positie van ahmadi’s en christenen in Pakistan 2014-2016 van april 2017 van de minister van Buitenlandse Zaken het beeld naar voren komt dat regelmatig ontvoeringen plaatsvinden van christelijke vrouwen die vervolgens gedwongen worden om te trouwen en zich te bekeren tot de islam.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).