ECLI:NL:RBDHA:2017:16281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/11170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige kinderen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een referente en haar twee minderjarige zoons, eisers, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden aangevraagd in het kader van gezinshereniging. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen de referente en de eisers niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de geboorteakte van eiser 2 niet echt was bevonden en dat er voor eiser 1 twee geboorteakten in omloop waren, waardoor de familierechtelijke band niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de Children’s Court in Gambia, die een uitspraak had gedaan op basis van de geboorteakten, geen eigen onderzoek had verricht naar de familierechtelijke band, waardoor deze uitspraak niet als bewijs kon dienen.

Eisers voerden aan dat zij de biologische kinderen van referente zijn en dat de staatssecretaris ten onrechte geen DNA-onderzoek had aangeboden. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet hadden aangetoond dat er een familierechtelijke relatie bestond en dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen bewijsnood was voor DNA-onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11170
V-nummer: [persoonsnummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 december 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2003, van Gambiaanse nationaliteit, eiser 1,
en

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2005, van Gambiaanse nationaliteit, eiser 2,
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 18 juli 2016 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) met als doel “verblijf als familie- en gezinslid bij [de persoon] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 mei 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 30 mei 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon] (moeder en referente) en haar [partner] (referent)
.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Namens referente en referent is op 18 juli 2016 ten behoeve van eisers een aanvraag voor een mvv in het kader van gezinshereniging ingediend. Eisers zijn de gestelde minderjarige zoons van referente en verblijven in Gambia.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Volgens verweerder is de familierechtelijke band tussen referente en eisers niet aangetoond en als gevolg daarvan is ook niet aangetoond dat eisers feitelijk tot het gezin van referente behoren. Hiertoe heeft verweerder van belang geacht dat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de geboorteakte van eiser 2 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, en dus niet echt is. Verweerder hecht dan ook geen waarde aan deze geboorteakte. De geboorteakte van eiser 1 is waarschijnlijk echt, maar niet kan worden vastgesteld of de geboorteakte bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Daarnaast is van belang dat voor eiser 1 twee geboorteakten in omloop zijn met een andere inhoud. De familierechtelijke band tussen referente en eiser 1 kan dan ook niet met de geboorteakte worden aangetoond, aldus verweerder. Verweerder heeft geen reden gezien om DNA‑onderzoek aan te bieden aangezien geen sprake is van bewijsnood. Bovendien wordt enkel DNA-onderzoek aangeboden als aan alle voorwaarden van toelating wordt voldaan. Dat is hier niet het geval. Eisers hebben namelijk evenmin aangetoond dat referente het rechtmatig gezag heeft over eisers. Ook is niet inzichtelijk gemaakt dat – voor zover dit voor eisers relevant is – de achtergebleven ouder toestemmingsverklaringen hebben ondertekend. Verder is volgens verweerder geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [1] omdat de familierechtelijke relatie tussen referente en eisers niet is aangetoond.
3. Eisers voeren aan dat zij de biologische kinderen van referente zijn. De Kanifin Children’s Court of Gambia heeft nadrukkelijk uitspraak gedaan op basis van onderhavige geboorteakten van eisers. Deze uitspraak is gedaan op basis van de aldaar geldende wet- en regelgeving. Door geen waarde te hechten aan deze uitspraak, wordt het eisers onmogelijk gemaakt om met aanvullende documentatie de familierechtelijke relatie tussen referente en eisers aan te tonen aangezien aan deze documentatie steeds de geboorteakten ten grondslag liggen. Verder voeren eisers aan dat verweerder gelet op hoofdstuk B7/3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dient aan te nemen dat referente van rechtswege gezag heeft over haar kinderen. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Children’s Court. Daarnaast voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte geen DNA-onderzoek heeft aangeboden. Volgens eisers is wel sprake van bewijsnood en hebben ze aan alle voorwaarden voor toelating voldaan. Eisers voeren verder aan dat de toestemmingsverklaring van de vader van eiser 1, die in Duitsland verblijft, al op 11 april 2017 naar verweerder is verzonden. Het bevreemdt eisers dat de handtekeningen niet als geloofwaardig worden beschouwd. De verklaring is namelijk opgesteld bij de daartoe bevoegde autoriteiten en is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Gambia gelegaliseerd. Zolang verweerder geen DNA-onderzoek aanbiedt, dient te worden aangenomen dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referente en eisers in de zin van artikel 8 van het EVRM. De afwijzing betekent een schending van het recht op eerbiediging van dit familie- en gezinsleven, aldus eisers. Eisers verwijzen hiertoe naar het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 (JV 2010/177). Tot slot voeren eisers aan dat de hoorplicht is geschonden.
4.1
In geschil is allereerst de vraag of eisers de biologische kinderen zijn van referente. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben aangetoond dat een familierechtelijke relatie bestaat tussen referente en hen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de geboorteakte van eiser 2 niet echt is bevonden. Ten aanzien van eiser 1 zijn twee geboorteakten in omloop, dus onduidelijk is welke waarde gehecht kan worden aan de in deze procedure, weliswaar echt bevonden, overgelegde geboorteakte. Het is aan eisers om deze door hen opgeroepen verwarring met objectief verifieerbare stukken op te helderen en dat hebben zij niet gedaan. Het betoog van eisers dat de Children’s Court voor hun uitspraak wel is uitgegaan van de juistheid van de geboorteakten, baat eisers niet. Verweerder heeft terecht gesteld de Children’s Court zich heeft gebaseerd op de geboorteakte die niet echt is dan wel waarvan onduidelijk of er waarde aan kan worden gehecht. Niet is gebleken dat de Children’s Court zelf onderzoek heeft gedaan naar de familierechtelijke band tussen eisers en referente. Deze uitspraak van de Chrildren’s Court kan eisers standpunt dat zij de biologische kinderen zijn van referente dan ook niet onderbouwen. De beroepsgrond faalt.
5. Eisers hebben verder aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eisers in eerste instantie hebben aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eisers kon worden afgezien. De beroepsgrond slaagt evenmin.
6. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet hebben aangetoond dat een familierechtelijke relatie bestaat tussen hen en referente en eisers reeds hierom niet voldoen aan de voorwaarden voor verkrijging van een verblijfsvergunning, kan het beroep niet slagen. De overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).