ECLI:NL:RBDHA:2017:16304
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van eiser in kort geding betreffende voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die in voorlopige hechtenis verkeert, de Staat der Nederlanden heeft aangesproken. Eiser is op 21 mei 2017 aangehouden als verdachte van winkeldiefstal en is sindsdien in voorlopige hechtenis gehouden. Eiser vorderde in kort geding dat de Staat hem onmiddellijk in vrijheid zou stellen, omdat hij zonder wettelijke titel in voorlopige hechtenis zou verblijven. Eiser stelde dat de officier van justitie ten onrechte veronderstelde dat het bevel tot gevangenhouding voor 90 dagen was afgegeven, terwijl dit voor 60 dagen was. Op het moment van de zitting op 24 november 2017 had eiser al 89 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, wat volgens hem een termijnoverschrijding van 29 dagen betekende.
De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn vordering, omdat hij op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om opheffing van de voorlopige hechtenis kan verzoeken. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen, omdat er een rechtsgang openstaat waarin hij op korte termijn een vergelijkbaar resultaat kan bereiken. De voorzieningenrechter concludeerde dat artikel 69 Sv ook van toepassing is in gevallen waarin een verdachte invrijheidstelling verlangt omdat aan de voorlopige hechtenis van rechtswege een einde is gekomen.
Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelde hem in de kosten van het geding, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.434,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.H.I.J. Hage.