ECLI:NL:RBDHA:2017:16304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C-09-544774-KG ZA 17-1591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in kort geding betreffende voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die in voorlopige hechtenis verkeert, de Staat der Nederlanden heeft aangesproken. Eiser is op 21 mei 2017 aangehouden als verdachte van winkeldiefstal en is sindsdien in voorlopige hechtenis gehouden. Eiser vorderde in kort geding dat de Staat hem onmiddellijk in vrijheid zou stellen, omdat hij zonder wettelijke titel in voorlopige hechtenis zou verblijven. Eiser stelde dat de officier van justitie ten onrechte veronderstelde dat het bevel tot gevangenhouding voor 90 dagen was afgegeven, terwijl dit voor 60 dagen was. Op het moment van de zitting op 24 november 2017 had eiser al 89 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, wat volgens hem een termijnoverschrijding van 29 dagen betekende.

De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn vordering, omdat hij op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om opheffing van de voorlopige hechtenis kan verzoeken. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet in zijn vorderingen kon worden ontvangen, omdat er een rechtsgang openstaat waarin hij op korte termijn een vergelijkbaar resultaat kan bereiken. De voorzieningenrechter concludeerde dat artikel 69 Sv ook van toepassing is in gevallen waarin een verdachte invrijheidstelling verlangt omdat aan de voorlopige hechtenis van rechtswege een einde is gekomen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering en veroordeelde hem in de kosten van het geding, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.434,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.H.I.J. Hage.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/544774 / KG ZA 17/1591
Vonnis in kort geding van 20 december 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.B.M. Vroegindewey te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de bij de mondelinge behandeling door de Staat overgelegde pleitnotities.
1.2.
Op 20 december 2017 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is op 21 mei 2017 aangehouden als verdachte van winkeldiefstal en in verzekering gesteld. Aansluitend is zijn bewaring bevolen. Bij beschikking van 1 juni 2017 is de gevangenhouding van eiser voor de duur van 60 dagen bevolen.
2.2.
Op 5 juli 2017 heeft de raadkamer de voorlopige hechtenis van eiser op verzoek van eiser onder voorwaarden geschorst met ingang van 6 juli 2017.
2.3.
Op 12 september 2017 is het onderzoek ter terechtzitting aangevangen. Ter zitting is besloten tot een aanhouding van de zaak tot 8 december 2017.
2.4.
Op 30 september 2017 is eiser opnieuw aangehouden als verdachte van (onder meer) winkeldiefstal. Gelet hierop heeft deze rechtbank, sector strafrecht, op 2 oktober 2017 de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van eiser bevolen en de verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis gelast. Sinds 30 september 2017 bevindt eiser zich weer in voorlopige hechtenis.
2.5.
Gelet op de verdere tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis heeft de officier van justitie de zitting van 8 december 2017 vervroegd naar 24 november 2017. Op dat moment had eiser 89 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Ter zitting van 24 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst tot 12 februari 2018.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gelasten hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Op 1 juni 2017 is de gevangenhouding van eiser bevolen voor de duur van 60 dagen. De officier van justitie verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat het bevel gevangenhouding voor 90 dagen was afgegeven. Op het moment van de zitting van 24 november 2017 had eiser reeds 89 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht; een termijnoverschrijding van 29 dagen. Eiser zit thans nog immer zonder wettelijke titel in voorlopige hechtenis. Daarmee wordt inbreuk gemaakt op artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Daartoe voert de Staat aan dat eiser op de voet van artikel 69 Wetboek van Strafvordering (Sv) om opheffing van de voorlopige hechtenis kan verzoeken.
4.2.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat eiser niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat waarin eiser – op korte termijn – een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als hij met dit kort geding beoogt. Eiser kan immers op grond van artikel 69 Sv om opheffing van de voorlopige hechtenis verzoeken aan de raadkamer. Eiser heeft aangevoerd dat hij in hechtenis verblijft zonder titel, zodat hij niet om opheffing van de hechtenis kan verzoeken via de weg van artikel 69 Sv. Dat standpunt slaagt niet. Artikel 69 Sv moet immers zo ruim worden uitgelegd dat de daarin vervatte regeling tevens van toepassing is in geval een verdachte invrijheidstelling verlangt op grond dat aan de voorlopige hechtenis van rechtswege een einde is gekomen (HR 15 juni 1990, NJ 1990, 678).
4.3.
Een en ander leidt tot de conclusie dat eiser niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
hvd