ECLI:NL:RBDHA:2017:16343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/09/539065 / KG RK 17/1525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die als verdachte in een strafzaak was verschenen, had de politierechter, mr. G.J. Schiffers-Hanssen, gewraakt. De verzoeker stelde dat de politierechter vooringenomen was, omdat zij hem tijdens de zitting had geïnterrumpeerd en opmerkingen had gemaakt over zijn gebruik van een mobiele telefoon in de zittingszaal. De politierechter had de verzoeker meerdere keren onderbroken om de orde in de zittingszaal te handhaven en had gewezen op het verbod op het maken van opnames. De verzoeker voerde aan dat deze opmerkingen en onderbrekingen duidden op een gebrek aan onpartijdigheid.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door de verzoeker zijn aangevoerd, beoordeeld. Het oordeel was dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de politierechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de handelingen van de politierechter binnen de grenzen van haar bevoegdheden lagen en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/45
zaak-/rekestnummer: C/09/539065 / KG RK 17/1525
parketnummer: 09/110103-17
datum beschikking: 2 oktober 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker;
strekkende tot wraking van:
mr. G.J. Schiffers-Hanssen,
politierechter in de rechtbank Den Haag;
hierna: de politierechter.
Belanghebbende in deze zaak is:
mr. V.E. Broeders,
officier van justitie in de strafzaak tegen verzoeker.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 1 september 2017 heeft een in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Den Haag plaatsgevonden, waarbij de verzoeker als verdachte is verschenen. Voorts was ter terechtzitting aanwezig de officier van justitie
mr. V.E. Broeders. De politierechter heeft de strafzaak tegen de verzoeker behandeld.
Tijdens deze behandeling heeft verzoeker de politierechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 september 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, de politierechter en de officier van justitie mr. V.E. Broeders zijn verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Tijdens de behandeling van zijn strafzaak werd verzoeker meerdere malen door de politierechter geïnterrumpeerd;
Toen verzoeker bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de zittingszaal betrad en op zijn mobiele telefoon bewijsmateriaal aan het opzoeken was, maakte de politierechter de opmerking dat het maken van opnames in de zittingszaal niet toegestaan was. De politierechter zei voorts dat zij in het dossier had gelezen dat verzoeker vaak heimelijke opnames met zijn mobiele telefoon maakte. Hieruit kan naar de mening van verzoeker afgeleid worden dat de politierechter vooringenomen is, aangezien zij vóór aanvang van het onderzoek ter terechtzitting al bepaalde aannames over verzoeker had;
De vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging werd zonder enige aankondiging toegewezen voor de politierechter;
Het verzoek van verzoeker om de aangeefster psychisch te laten onderzoeken en om haar te horen als getuige, waarbij verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld direct vragen aan aangeefster te stellen, werd door de politierechter om onbegrijpelijke redenen afgewezen.

4.Het standpunt van de politierechter

De politierechter heeft niet in de wraking berust en heeft ter wrakingszitting het navolgende meegedeeld.
Het strafdossier van verzoeker bevatte meerdere strafbare feiten, waarbij zowel door aangeefster als door verzoeker aangifte is gedaan. Tijdens de terechtzitting van 1 september 2017 werd verzoeker slechts verdacht van één van deze strafbare feiten, te weten het mishandelen van aangeefster door aan haar haren te trekken.
De politierechter probeerde verzoeker tijdens de terechtzitting van 1 september 2017 duidelijk te maken dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting alleen het ten laste gelegde feit zal worden besproken en niet de andere feiten in het dossier. Daarbij heeft zij verzoeker een aantal malen onderbroken, omdat verzoeker bleef ingaan op de andere feiten in het dossier die niet aan hem zijn ten laste gelegd.
Voorts is het verboden dat mensen in de zittingszaal gebruik maken van een mobiele telefoon. Derhalve heeft de politierechter aan verzoeker verzocht om geen gebruik te maken van zijn mobiele telefoon en hem gezegd dat hij geen opnames mocht maken. Daarbij is het mogelijk dat de politierechter heeft gezegd dat zij in het dossier heeft gelezen dat verzoeker vaker heimelijk opnames met zijn mobiele telefoon heeft gemaakt.
Met betrekking tot het verzoek om aangeefster psychisch te laten onderzoeken heeft de politierechter meegedeeld dat zij volgens de wettelijke bepalingen niet een dergelijk bevel kan afgeven.
Met betrekking tot het horen van de aangeefster als getuige heeft de politierechter meegedeeld dat zij in het kader van de waarheidsvinding het wenselijk acht dat aangeefster tijdens haar verhoor als getuige niet rechtstreeks wordt geconfronteerd met verzoeker. De politierechter wilde voorkomen dat de aangeefster niet in alle vrijheid een verklaring kan afleggen. Derhalve heeft zij bepaald dat de aangeefster door de politie zal worden gehoord, zonder dat zij daarbij rechtstreeks zal worden geconfronteerd met verzoeker. Zij was voornemens aan verzoeker mee te delen dat hij op een andere wijze, bijvoorbeeld schriftelijk, vragen kon stellen aan de aangeefster, maar voordat de politierechter dit aan verzoeker kon meedelen, heeft verzoeker de politierechter reeds gewraakt.
Verzoeker heeft zijn standpunt kunnen geven omtrent de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2017.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de politierechter slechts aan verzoeker heeft meegedeeld hetgeen zij feitelijk ter zitting heeft geconstateerd. Deze feitelijke constateringen waren echter niet naar de wens van verzoeker, waarbij verzoeker ook diverse malen de politierechter heeft geïnterrumpeerd. Van enige vorm van partijdigheid of vooringenomenheid is geen sprake.
Voorts heeft de officier van justitie verklaard dat, toen verzoeker de politierechter wraakte, zij en de politierechter nog aan het bespreken waren op welke wijze verzoeker vragen kon stellen aan de aangeefster.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Ten aanzien van de punten a en b
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Uit het feit dat verzoeker meerdere malen werd geïnterrumpeerd door de politierechter en uit het feit dat de politierechter verzoeker bij binnenkomst in de zittingzaal heeft aangesproken op het gebruik van zijn mobiele telefoon, volgt niet dat sprake is van enige vooringenomenheid van de politierechter. Het is de taak van een rechter de orde in de zittingszaal te bewaren en de goede procesorde te bewaken, zoals de politierechter dat ook heeft gedaan. Hierbij heeft de politierechter geen grenzen overschreden en zijn er geen aanknopingspunten voor de objectiveerbare (vrees voor) partijdigheid van de behandelende politierechter.
6.4
Ten aanzien van de punten c en d
De wrakingskamer stelt voorop dat de onder de punten c en d genoemde wrakingsgronden aangemerkt moeten worden als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld, levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
Met betrekking tot de vordering tot wijzing van de tenlastelegging overweegt de wrakingskamer dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 september 2017 verzoeker dienaangaande is gehoord. Verzoeker heeft tijdens de wrakingszitting ook verklaard hierover ter zitting te zijn gehoord.
Voorts behoort het geven van een bevel tot een psychisch, dan wel psychiatrisch onderzoek van een aangeefster niet tot de bevoegdheden van een politierechter. Het niet geven van een dergelijk bevel is dan ook niet aan te merken als omstandigheid waaruit enige vorm van vooringenomenheid of partijdigheid kan worden afgeleid.
Verder is van belang dat een politierechter conform artikel 297, lid 3, juncto artikel 367 van het Wetboek van Strafvordering kan bepalen dat een getuige buiten de aanwezigheid van een verdachte zal worden gehoord. Uit de verklaring van de politierechter ter wrakingszitting blijkt dat zij en de officier van justitie in overleg waren op welke wijze verzoeker vragen kon stellen aan de getuige. Door dit wrakingsverzoek is dat overleg gestaakt.
Al met al kan niet geconcludeerd worden dat de processuele beslissingen van de politierechter zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de politierechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
6.5
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de officier van justitie mr. V.E. Broeders;
• de politierechter mr. G.J. Schiffers-Hanssen;
Aldus beslist in raadkamer door mrs. J.A. van Steen, D.G.J. Dop en T.F. Hesselink, in tegenwoordigheid van W.H. Ng als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2017.