ECLI:NL:RBDHA:2017:16351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/532717 KG RK 17-889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure tegen de Belastingdienst

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde W.A. van Delft, op 19 mei 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.C.H.M. Lips, de rechter in de procedure tegen de Belastingdienst. Tijdens de zitting op 19 mei 2017 heeft de gemachtigde van verzoeker de wraking aangevoerd, maar de gronden van het verzoek werden pas later, op 22 juni 2017, schriftelijk ingediend. De rechter heeft op 6 juni 2017 gereageerd op het wrakingsverzoek, maar verzoeker heeft de motivering en de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen pas veel later gepresenteerd.

De wrakingskamer heeft op 26 juni 2017 de zaak behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De gewraakte rechter, mr. R.C.H.M. Lips, heeft de beschuldigingen van partijdigheid weersproken en aangegeven dat het niet beslissen op een aanhoudingsverzoek een processuele beslissing is die niet kan leiden tot de conclusie van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk is, omdat de motivering en de feiten te laat zijn ingediend. De wrakingsprocedure is bedoeld om onmiddellijk te reageren op gesignaleerde partijdigheid, en het tijdsverloop tussen de indiening van het verzoek en de presentatie van de gronden is niet gerechtvaardigd. De beslissing is op 30 juni 2017 openbaar uitgesproken, waarbij verzoeker niet ontvankelijk is verklaard in zijn wrakingsverzoek en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/30
zaak-/rekestnummer: C/09/532717 KG RK 17-889
kenmerk: SGR AWB 16/6698 ERF G V194 G291 P2
datum beschikking: 30 juni 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: W.A. van Delft;
strekkende tot wraking van:
mr. R.C.H.M. Lips,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor Rotterdam,
verwerende partij in de hoofdprocedure.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 19 mei 2017 is in de procedure van verzoeker tegen de Belastingdienst een zitting gehouden ten overstaan van de rechter. Tijdens deze zitting heeft (de gemachtigde van) verzoeker de rechter gewraakt. Van het verhandelde ter zitting is op 19 mei 2017 een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op die datum aan partijen is verzonden.
De rechter heeft per brief van 6 juni 2017 op het wrakingsverzoek gereageerd.
Verzoeker heeft per brief van 22 juni 2017, afkomstig van zijn gemachtigde en ter griffie ingekomen op 23 juni 2017, de gronden van onderhavig wrakingsverzoek ingediend. De rechter heeft per brief van 23 juni 2017 op deze brief gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 26 juni 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn mrs. [verweerder] en [verweerder] namens de Inspecteur van de Belastingdienst. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechter is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft zich ter zitting niet willen uitlaten over een uitstelverzoek. Bovendien gaf de rechter door zijn optreden en gezichtsuitdrukking ter zitting de indruk vooringenomen te zijn.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De gewraakte rechter berust niet in de wraking. Hij weerspreekt de visie van verzoeker. Het nog niet beslissen op een aanhoudingsverzoek is voorts een processuele beslissing, die als zodanig onvoldoende is om (de schijn van) partijdigheid aan te nemen. Verder zijn de wrakingsgronden te laat ingediend.

5.Het standpunt van de Inspecteur van de Belastingdienst

Ter zitting van de wrakingskamer hebben mrs. [verweerder] en [verweerder] aangegeven de door verzoeker geschetste gang van zaken niet te herkennen. Zij hebben op de zitting van 19 mei 2017 geen punten van partijdigheid waargenomen; beide partijen zijn kritisch bevraagd.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, bekend zijn geworden. Volgens lid 2 van dat artikel dient het wrakingsverzoek bovendien gemotiveerd te zijn en volgens lid 3 dienen de feiten en omstandigheden tegelijk te worden voorgedragen.
6.2.
In het onderhavige geval is het wrakingsverzoek direct ter zitting van 19 mei 2017 gedaan, waarbij de gemachtigde van verzoeker blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft aangegeven dat hij de gronden van de wraking niet direct kan meedelen. De gemachtigde van verzoeker heeft pas bij brief van 22 juni 2017 de feiten en omstandigheden naar voren gebracht die naar hij stelt aanleiding hebben gegeven tot het wrakingsverzoek. Nu de motivering van het verzoek en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden ontbreken in het verzoek en eerst (veel) later zijn gesteld, dient het verzoek volgens vaste jurisprudentie niet in behandeling te worden genomen dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard. Het karakter van het instituut wraking (dat immers is bedoeld om onmiddellijk een gesignaleerde partijdigheid dan wel de schijn daarvan aan de orde te kunnen stellen) verdraagt zich immers niet met zodanig tijdsverloop. Verzoeker heeft in zijn brief bovendien geen omstandigheid aangevoerd die dit tijdsverloop tussen het verzoek tot wraking ter zitting en het aanvoeren van de wrakingsgronden per brief kan rechtvaardigen. Verzoeker is om die reden niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde W.A. van Delft;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter mr. R.C.H.M. Lips.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, T.F. Hesselink en E.F. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.