ECLI:NL:RBDHA:2017:16469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
09/857529-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van granaten en drugshandel door verdachte met zoon

Op 11 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van granaten en het faciliteren van drugshandel door zijn zoon. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar de zoon van de verdachte, waarbij bij doorzoekingen in de woning van de verdachte en andere locaties verschillende goederen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de bereiding en verkoop van drugs, evenals handgranaten en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door cocaïne en MDMA te verkopen en dat hij ook wapens en munitie voorhanden had. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen goederen, waaronder traangas, aan het verkeer zullen worden onttrokken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857529-16
Datum uitspraak: 11 december 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J.P. Coenen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S. Bhulai, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzittingen van 19 juli 2017 (pro forma) en van 27 november 2017 (inhoudelijk) medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 maart tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen en/of Hoek van Holland (gemeente Rotterdam) en/of gemeente Westland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA en/of amfetamine, zijnde cocaine en/of MDMA en/of amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen en/of Hoek van Holland (gemeente Rotterdam), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een van een materiaal bevattende cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaine en/of amfetamine en/of MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een (grote) hoeveelheid ponypack(s) en/of gripzakje(s) en/of
- een of meer weegscha(a)l(en) en/of
- een of meer mixer(s) en/of centrifuge(s) en/of
- zes, althans een of meer bus(sen) versnijdingsmiddel ( Inositol)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 30 september 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II, te weten drie, althans een of meer handgrana(a)t(en) en/of een of meer slagpijpjes en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een onderzoek betreffende medeverdachte [medeverdachte] , de zoon van verdachte, is een verdenking ontstaan jegens verdachte. Bij doorzoekingen op diverse locaties, onder meer in de woning van verdachte, zijn goederen aangetroffen waarmee cocaïne kan worden bewerkt, alsmede handgranatenslagpijpjes en munitie.
Gelet op de tenlastelegging ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in vereniging met een ander, verdovende middelen heeft verhandeld en/of daartoe voorbereidingen heeft gepleegd. Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte al dan niet in vereniging handgranaten, slagpijpjes en/of munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft zij het volgende aangevoerd. Bijna alle afnemers hebben verklaard verdachte niet te kennen. Alleen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren verdachte te kennen, maar het steunbewijs voor hun beweringen ontbreekt. Uit het dossier volgt niet dat er afspraken zijn gemaakt tussen verdachten om handelingen te verrichten ten aanzien van drugs. De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat er in de woning van verdachte geen drugs zijn aangetroffen. Er zijn tijdens de doorzoeking geen foto’s gemaakt zodat onduidelijk is waar een en ander is aangetroffen. Grotere, in de woning aangetroffen, gripzakken zijn niet in beslaggenomen en de wel in beslag genomen gripzakjes werden gebruikt voor de verkoop van knopen op rommelmarkten. De in de woning aangetroffen Inositol was bestemd voor het bereiden van pannenkoeken. Verdachte heeft terechtzitting aangevoerd dat het aangetroffen bewijs door de politie is gefabriceerd omdat de politie hem al veertig jaar dwarszit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Afnemers en tapgesprekken
Verschillende afnemers [2] [3] [4] [5] [6] [7] hebben verklaard dat zij in ieder geval in 2016 wekelijks cocaïne en/of pillen bevattende MDMA hebben gekocht van [medeverdachte] .
Getuige [getuige 1] , wonende te Schipluiden, heeft op 18 oktober 2016 verklaard dat hij gedurende de afgelopen twee jaren een tot drie keer per week cocaïne bij medeverdachte [medeverdachte] heeft gekocht. [medeverdachte] kwam bij [getuige 1] aan de deur als [getuige 1] [medeverdachte] belde. [8] Het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte] is getapt. Uit de tapgesprekken volgt dat [getuige 1] en [medeverdachte] in ieder geval van 16 augustus 2016 tot en met 24 augustus 2016 regelmatig telefonisch contact hadden met elkaar. [9] [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] tegen hem had gezegd dat [medeverdachte] op vakantie ging en dat hij zijn telefoon bij diens vader zou achterlaten en dat [getuige 1] gewoon kon bellen. [10] Uit een tapgesprek van 29 augustus 2016 volgt dat [getuige 1] belde naar het telefoonnummer van [medeverdachte] en dat verdachte de oproep beantwoordde. Hij zei dat [medeverdachte] er niet was, maar dat hij wel even kon komen. [getuige 1] en verdachte spraken vervolgens af bij de Albert Heijn te Schipluiden. Op 31 augustus 2016 spraken verdachte en [getuige 1] weer af bij de Albert Heijn te Schipluiden. [11] Voornoemde tapgesprekken zijn aan [getuige 1] voorgehouden en hij verklaarde naar aanleiding daarvan dat hij twee keer met verdachte heeft afgesproken en twee maal cocaïne van hem heeft gekocht. [12]
Aan [getuige 2] , woonachtig te Hoek van Holland, is een tapgesprek van 27 augustus 2016 voorgehouden. Uit de verwerking van het tapgesprek volgt dat iemand belt naar een telefoonnummer dat te naam staat gesteld van [medeverdachte] . [getuige 2] verklaarde dat hij degene was die belde naar [medeverdachte] en dat de vader van [medeverdachte] de telefoon opnam. Verdachte heeft daarna cocaïne bij [getuige 2] gebracht, aldus [getuige 2] . [13]
Uit tapgesprekken met onbekend gebleven derden volgt dat deze personen op 25 en 26 augustus 2016 belden naar het telefoonnummer dat bij [medeverdachte] in gebruik was en dat verdachte de telefoon opnam. Er volgde vervolgens een kort gesprek waarin werd afgesproken om elkaar op korte termijn te ontmoeten. [14]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feit 1
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen van afnemers vast dat [medeverdachte] in 2016 handelde in cocaïne en in pillen die MDMA bevatten,.
Op basis van de genoemde getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte cocaïne heeft verkocht aan afnemers van zijn zoon [medeverdachte] tijdens diens vakantie en dat verdachte de dealertelefoon van [medeverdachte] beantwoordde. De rechtbank leidt uit het vorige af dat verdachte ook aan degene met wie hij op 25 en 26 augustus 2016 afsprak verdovende middelen heeft verkocht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich vanaf 25 augustus 2016 tot en met 31 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan de verkoop en het afleveren van verdovende middelen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2
[verdachte] staat ingeschreven in de BRP op de [adres 1] te [plaats] . [15]
Op 30 september 2016 is de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] doorzocht. In de keuken werd een mixer met restanten wit poeder aangetroffen. In een andere kamer werden twee mixers met restanten wit poeder aangetroffen. Verder werden in deze kamer een tas met gripzakjes, vijf doosjes met ponypacks en zes bussen Inositol, gripzakjes, ponypacks en een weegschaal aangetroffen. [16] Op de drie mixers en de weegschaal is een witte substantie aangetroffen. Uit een kleurenreactietest volgde dat het vermoedelijk om cocaïne gaat. [17] Blijkens een tapgesprek op 11 juli 2016 belde [getuige 3] naar [medeverdachte] en vroeg of hij naar een locatie kon komen. [medeverdachte] vroeg of [getuige 3] naar de woning van verdachte kon komen. [18] Uit een ander tapgesprek volgde dat verdachte op 17 augustus 2016 tegen [medeverdachte] zei dat [medeverdachte] nog de sleutels van zijn woning heeft. [19] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] de sleutel heeft van zijn woning. [20] Op 22 september 2016 belde [getuige 4] naar [medeverdachte] . [medeverdachte] zei toen tegen haar dat hij aan het werk was bij zijn vader thuis. [21]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de zoon van verdachte, [medeverdachte] , in ieder geval vanaf 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016 heeft gehandeld in cocaïne. [medeverdachte] had vrijelijk toegang tot de woning van verdachte, sprak daar af om cocaïne te verkopen, verbleef er regelmatig en verklaarde dat hij daar ‘aan het werk was’. Uit de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de vakantie van [medeverdachte] de handel in verdovende middelen waarnam, leidt de rechtbank af dat verdachte op de hoogte was van de handel in verdovende middelen van [medeverdachte] . Uit de omstandigheid dat op in de woning van verdachte aangetroffen goederen, die voor het versnijden van cocaïne plegen te worden gebruikt, sporen van cocaïne zijn aangetroffen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] en verdachte deze goederen hebben gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Door zijn woning bewust ter beschikking te stellen voor de bewerking van cocaïne en de verkoop daarvan, heeft verdachte bewust en nauw samengewerkt met [medeverdachte] bij het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de verkoop en de aflevering van cocaïne. Dat verdachte van Inositol pannekoeken pleegt te bakken en gripzakjes voor andere zaken zou gebruiken, doet aan het voorgaande – wat daar overigens ook van zij – niets af.
Voor de ongefundeerde bewering van verdachte dat de politie bewijs heeft gefabriceerd zijn in het dossier in het geheel geen aanwijzingen te vinden en is in het licht van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Feit 3
[getuige 5] is de verhuurder van garagebox aan de [adres 2] . Hij heeft verklaard dat verdachte de laatste huurder was van deze garagebox. [22] Bij verdachte is een sleutelbos in beslaggenomen en een van de sleutels van deze sleutelbos paste op het slot van voornoemde garagebox. [23]
Tijdens een doorzoeking in de garagebox gelegen aan de [adres 2] werden op 1 oktober 2016, in een koffer drie handgranaten, twee slagpijpjes, een tasje met patronen en een elektrische ontstekingsbron aangetroffen. [24] [25]
Uit onderzoek van het NFI volgt dat de drie handgranaten voorwerpen zijn bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals vermeld onder artikel 2, lid 1 categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en munitie. De aangetroffen elektronische en niet-elektronische slagpijpjes zijn essentiële onderdelen die nodig zijn om springstof tot ontploffing te brengen en zijn bestemd ten behoeve van voornoemde voorwerpen. [26]
De aangetroffen patronen betreft munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. [27]
Vanaf het in de garagebox aangetroffen granaatlichaam is een bemonstering (SIN AAHS5591NL#02) veiliggesteld. [28] Uit onderzoek van het NFI volgt dat de bemonstering een DNA-mengprofiel bevat met een afgeleid DNA-hoofdprofiel van verdachte. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. [29]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de gebruiker van een garagebox bekend pleegt te zijn met en de beschikkingsmacht heeft over de goederen die zich daarin bevinden. Als op goederen bovendien DNA van de gebruiker wordt aangetroffen, blijkt daaruit te meer dat de gebruiker kennelijk daadwerkelijk heeft beschikt over die goederen. Als de gebruiker ontkent de goederen opzettelijk voorhanden te hebben gehad, ligt het op de weg van verdachte om hierover een verklaring af te leggen. Deze verklaring dient aannemelijk en gemotiveerd te zijn. De bewering van verdachte dat de politie DNA van verdachte op de handgranaat heeft aangebracht, is niet onderbouwd en er zijn in het dossier geen aanknopingspunten die deze bewering onderbouwen. De rechtbank acht deze bewering dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte weet moet hebben gehad van de aanwezigheid van de granaat en de in dezelfde koffer aangetroffen goederen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wapens en munitie opzettelijk voorhanden heeft gehad.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
25 augustus 2016 tot en met 31 augustus 2016te Vlaardingen en Hoek van Holland (gemeente Rotterdam), in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2016 tot en met 30 september 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen
enafleveren van cocaïne en MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
- een hoeveelheid ponypacks en gripzakjes en
- een weegschaal en
- mixers en
- zes bussen versnijdingsmiddel (Inositol)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 30 september 2016 te Vlaardingen wapens van categorie II, te weten drie handgranaten en slagpijpjes en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid
patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft drie granaten, slagpijpjes en patronen voorhanden gehad. Een van de granaten was gebruiksklaar. De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft bijgedragen aan het ongecontroleerde bezit van wapens, munitie en explosieven. Illegale wapens vormen een ernstige bedreiging voor de rechtsorde. Gelet op het gevaar voor criminele incidenten en ernstige ongelukken heeft de wetgever hoge straffen gesteld op het voorhanden hebben van illegale wapens.
Verdachte heeft voorts gedurende een periode van ruim een half jaar zijn woning ter beschikking gesteld voor het treffen van voorbereidingen voor de handel in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers ervan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Daarnaast heeft hij de handel in harddrugs tijdens de vakantie van zijn zoon waargenomen en voortgezet.
Aldus is sprake van zeer ernstige feiten.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 in de vijf jaar voorafgaand aan de gepleegde feiten niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij de straftoemeting heeft rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) als uitgangspunt genomen.
De door de rechtbank opgelegde straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op de omstandigheid dat de rechtbank tot een kortere dealperiode komt en niet bewezen acht dat verdachte het dealen in vereniging heeft gepleegd.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerpen zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen, te weten 5 busjes traangas, zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor bereiden door het voorhanden hebben van voorwerpen, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen, te weten:
1. 5.00 STK Traangas
Spuitbus
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek Tichtengen met proces-verbaalnummer 2016046793, van de districtrecherche Westlan - Delft, met bijlagen. De zaaksdossiers zijn per zaakdossier doorgenummerd.
2.ZD Vlaarhoek, p. 1039.
3.ZD Vlaarhoek, p. 1053.
4.ZD Vlaarhoek, p. 1083.
5.ZD Vlaarhoek, p. 1114.
6.ZD Vlaarhoek, p. 1188.
7.ZD Vlaarhoek, p. 1204.
8.ZD Vlaarhoek, p. 1114.
9.ZD Vlaarhoek, p. 463 e.v.
10.ZD Vlaarhoek, p. 1113.
11.ZD Vlaarhoek, p. 467.
12.ZD Vlaarhoek, p. 1113 e.v.
13.ZD Vlaarhoek, p. 1204 e.v. en p. 1218.
14.Verdachtendossier, p. 11.
15.ZD [straat 1] , p. 1.
16.ZD [straat 1] , p. 7 en 8.
17.ZD [straat 1] , p. 25 en 26.
18.ZD [straat 1] , p. 3.
19.ZD [straat 1] , p. 5.
20.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 november 2017.
21.ZD [straat 1] , p. 6.
22.ZD [straat 2] , p. 134.
23.ZD [straat 2] , p. 22.
24.ZD [straat 2] , p. 17.
25.ZD [straat 2] , p. 13.
26.ZD [straat 2] , p. 103 e.v.
27.ZD [straat 2] , p. 53.
28.ZD [straat 2] , p. 94.
29.ZD [straat 2] , p. 119-121 en 212-213.