ECLI:NL:RBDHA:2017:16512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
C09-524654-KG ZA 17-9
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opnemen van persoonsgegevens in registers door kredietverstrekker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en Nationale-Nederlanden Bank N.V. Eiseres vorderde de verwijdering van haar persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister, waarin zij onterecht was opgenomen naar aanleiding van een kredietaanvraag. Eiseres had op 10 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een doorlopende kredietfaciliteit van € 50.000, maar deze aanvraag werd door Nationale-Nederlanden afgewezen vanwege vermoedens van fraude. De kredietverstrekker had geconstateerd dat er 'fraude-indicatoren' aanwezig waren en had daarop besloten om de persoonsgegevens van eiseres in de registers op te nemen. Eiseres betwistte de fraudeverdenking en stelde dat zij niet opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat Nationale-Nederlanden niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van feiten en omstandigheden die de opname van de persoonsgegevens in de registers rechtvaardigden. De rechter wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde Nationale-Nederlanden om de persoonsgegevens binnen 72 uur te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag tot een maximum van € 50.000. Tevens werd Nationale-Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/524654 / KG ZA 17-9
Vonnis in kort geding van 3 februari 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal ,
tegen:
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Bank N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Atema te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiseres] ' en 'Nationale-Nederlanden'.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 januari 2017 met 13 producties,
- het herstelexploot d.d. 12 januari 2017 aanbrengen dagvaarding,
- de brief van 24 januari 2017 van mr. Mattheussens met productie 14,
- de brief van 24 januari 2017 van mr. Mattheussens met productie 15,
- de akte weergave feiten van de zijde van Nationale-Nederlanden met producties en
- de op 26 januari 2017 gehouden mondelinge behandeling, bij welke gelegenheid
van de zijde van Nationale-Nederlanden pleitaantekeningen zijn overgelegd en
vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 10 oktober 2016 heeft tussenpersoon [B.V. I] (hierna: [B.V. I] ) namens [eiseres] een aanvraag ingediend voor een doorlopende kredietfaciliteit van
€ 50.000,-- bij Nationale-Nederlanden. Op het door [eiseres] ondertekende aanvraagformulier staat onder meer het volgende vermeld:
Door ondertekening verklaart u het volgende:
[...]
3. Ik ga ermee akkoord dat Nationale-Nederlanden mijn dienstverband mag verifiëren.
De juiste gegevens zijn belangrijk
Om zeker te zijn dat wij een verantwoorde lening aan u verstrekken, hebben wij uw juiste financiële en persoonsgegevens nodig. U bent zelf verantwoordelijk voor het opgeven van de juiste gegevens bij de aanvraag. Als namelijk bij de beoordeling van de benodigde documenten blijkt dat u in de aanvraag onjuiste gegevens heeft
ingevuld, kunnen wij het krediet niet aan u verstrekken.
[...]
3. Nationale-Nederlanden zal fraude, of een vermoeden van fraude, melden bij het Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen.”
2.2.
[eiseres] heeft bij voormelde aanvraag een kopie van een arbeidsovereenkomst en van een salarisstrook overgelegd, alsmede een bankafschrift. In de arbeidsovereenkomst, ondertekend op 1 februari 2016, wordt onder meer het volgende vermeld:
- [eiseres] is per 1 februari 2016 in dienst bij
de vennootschap [B.V. II] te [plaats] (hierna: [B.V. II] );
- Het betreft een dienstverband voor onbepaalde tijd;
- [eiseres] is werkzaam voor 40 uur per week als sales manager;
- Het brutosalaris is € 4.524,83 per maand, vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%,
en wordt blijkens de arbeidsovereenkomst steeds voor het einde van de maand uitbetaald.
De salarisstrook van september 2016 vermeldt voornoemd brutoloon. Na aftrek van loonheffing resteert volgens deze salarisstrook een nettoloon van € 3.000,--.
Het bankafschrift van 21 september 2016 betreft rekeningnummer [nummer] bij ING Bank N.V. (“ING”). Hieruit blijkt dat op 7 september 2016 als spoedbetaling
€ 3.000,-- op deze bankrekening is gestort, met als omschrijving “salaris september”, overgemaakt door [B.V. II] .
2.3.
Nationale-Nederlanden heeft vorenbedoelde kredietaanvraag op 12 oktober 2016 voorgelegd aan haar afdeling Veiligheidszaken. Deze afdeling heeft daarop vastgesteld dat bij voormelde kredietaanvraag sprake is van zogeheten ‘fraude-indicatoren’, zijnde aanwijzingen dat mogelijk sprake is van fraude.
2.4.
Voor nader onderzoek heeft Nationale-Nederlanden op 12 oktober 2016 contact opgenomen met ING. In antwoord op specifieke vragen heeft Nationale-Nederlanden uit de reacties van ING op 13 oktober 2016 vervolgens onder meer opgetekend dat de salarisbetalingen van februari tot en met augustus 2016 afwijken van hetgeen vermeld wordt in vorenbedoelde arbeidsovereenkomst, dat het in de overeenkomst bedoelde dienstverband al vóór 1 februari 2016 lijkt te hebben bestaan en dat veelal sprake is (geweest) van betaling van voor en na de komma afgeronde bedragen, hetgeen kan betekenen dat het bruto maandloon aan wisselingen onderhevig is.
2.5.
Naar aanleiding van haar bevindingen heeft Nationale-Nederlanden op 14 oktober 2016 aan [eiseres] een e-mailbericht gestuurd met het verzoek om aanvullend de volgende bescheiden beschikbaar te stellen:
- loonstroken over de periode februari tot en met augustus 2016,
- salarisbijschrijvingen over dezelfde periode en
- een UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) overzicht loongegevens / arbeidsverleden.
2.6.
Bij schrijven van 18 oktober 2016 heeft [B.V. I] aan Nationale-Nederlanden laten weten dat [eiseres] niet kan voldoen aan het verzoek omdat haar salaris in de eerste maanden contant is ontvangen. In dit schrijven is Nationale-Nederlanden voorts medegedeeld dat [eiseres] geen vervolg wenst te geven aan haar kredietaanvraag.
2.7.
Op 17 oktober 2016 heeft [eiseres] - kort gezegd - (ook) bij ING een kredietaanvraag heeft gedaan. Bij deze aanvraag heeft [eiseres] dezelfde bescheiden overgelegd als bij de kredietaanvraag van 10 oktober 2016 bij Nationale-Nederlanden.
2.8.
Bij de uitvoering van hun taken hanteren financiële instellingen in Nederland, zoals onder meer instellingen aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken, met het oog op het tegengaan van schadelijk of onoorbaar handelen van cliënten het zogeheten Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna gemakshalve: PIFI). Op basis van dit Protocol kunnen deze instellingen persoonsgegevens van cliënten opnemen in het zogeheten Incidentenregister en in het zogeheten Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR).
2.9.
In het PIFI wordt onder
2. Begripsbepalingenonder het begrip Incident verstaan:
“een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad
dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers
van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel
in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding”.
2.10.
In het PIFI is onder
5.2. Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregisterhet volgende opgenomen:
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna
onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde
proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële)belangen van cliënten en/of
medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de)
Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is
bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat
van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat
Veiligheidszaken vaststelt, dat he( belang van opname in het Externe
Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de
Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
2.11.
Bij brief van 29 oktober 2016 heeft ING [eiseres] bericht over (pogingen tot) fraude naar aanleiding van onjuistheden in de bij de aanvraag aangeleverde documentatie. Daarbij heeft ING vermeld dat de persoonsgegevens van [eiseres] in verband daarmee voor de duur van 8 jaren zijn opgenomen in haar (interne) Incidentenregister en het EVR. Voorts heeft ING daarbij vermeld dat de relatie met [eiseres] wordt beëindigd en dat van de poging tot fraude aangifte zal worden gedaan bij de politie.
2.12.
Op verzoek van mr. Mattheussens heeft ING begin december 2016 vorenbedoelde registraties ongedaan gemaakt, de contractuele relatie met [eiseres] hersteld en te kennen gegeven dat geen aangifte zal worden gedaan.
2.13.
Bij brief van 5 december 2016 heeft Nationale-Nederlanden aan [eiseres] gemeld dat zij van de (ingetrokken) kredietaanvraag van [eiseres] een registratie zal doen in haar Incidentenregister en in het EVR in verband met het feit dat deze kredietaanvraag is gedaan met frauduleuze intenties.
2.14.
Op 5 december 2016 heeft Nationale-Nederlanden aangifte gedaan van (poging tot) valsheid in geschrifte en oplichting door [eiseres] .
2.15.
Bij brief van 8 december 2016 heeft mr. Mattheussens Nationale-Nederlanden verzocht om de onder 2.13 bedoelde registraties ongedaan te maken.
2.16.
Bij e-mailbericht van 16 december 2016 heeft als reactie op voormelde brief van 8 december 2016 mr. Mattheussens onder meer als volgt bericht:
“Wij zijn echter van mening dat de aanvraag wel degelijk met frauduleuze intenties is ingediend en dat er sprake is van een incident zoals beschreven in het Protocol Incidentwaarschuwingssyteem Financiële Instellingen (PiFi). Het voornemen tot het plegen van fraude (bedrog) heeft zich door een begin van uitvoeren geopenbaard en wel doordat uw cliënte haar (frauduleuze) aanvraag liet ondersteunen door documenten die het oogmerk hadden te dienen als bewijs van gepresenteerde zaken in de aanvraag. Het zijn deze documenten in combinatie met aanvullende verklaringen die naar onze mening ten grondslag hebben gelegen aan een poging om NN Bank te bewegen tot het verstrekken van een lening.
Wij vragen uw aandacht voor de hierbij gevoegde en de door uw cliënte overgelegde werkgeverklaring / arbeidsovereenkomst d.d. 1 februari 2016, in combinatie met de salarisstrook over de periode september, het ING rekeningafschrift van rekening [nummer] en de later door haar ingestuurde UWV verklaring.
Uit analyse van de verschillende documenten blijkt dat kort voor de kredietaanvraag in oktober, het inkomen van uw cliënte met ingang van september significant toeneemt (van EUR 1.328,08 per maand naar EUR 4.524,83 per maand) en dat het salaris over de maand september, blijkens het overgelegde rekeningoverzicht, reeds op 7 september 2016 door middel van een spoedbetaling is overgemaakt op haar rekening.
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat sprake zou zijn van een inkomen (als sales manager) van EUR 4.524,83 per maand, ingaande 1 februari 2016. De UWV verklaring laat echter zien dat er in de eerste zeven maanden van 2016 een bedrag inkomen is genoten. Dit zijn, ongeacht de verklaring die de boekhouder van [B.V. II] hiervoor heeft willen geven, sterke indicatoren die voor NN Bank aanleiding zijn om fraude te vermoeden.
Dit vermoeden wordt versterkt door de melding van de bij de aanvraag betrokken tussenpersoon dat uw cliënte geen door NN Bank opgevraagde extra stukken kon overleggen om haar inkomen bij [B.V. II] aan te tonen. NN Bank had salarisstroken en rekeningafschriften over de maanden gelegen voor september 2016 opgevraagd om inzicht te krijgen in de feitelijke salarisbetalingen voor de periode februari-augustus 2016. Uit de verklaring van de tussenpersoon maken wij op dat de reden voor het niet overleggen van die documenten gelegen is in het feit dat uw cliënte, anders dan in september, haar salaris altijd contant zou hebben ontvangen. Een opmerkelijke verklaring, aangezien wij in het kader van controle van de rekeninggegevens bij ING, hebben vernomen dat uw cliënte in de aan september voorafgaande maanden wisselende en onregelmatige overboekingen (geen spoedoverboekingen voor alle duidelijkheid) met de omschrijving “salaris” kreeg bijgeschreven van dezelfde Raborekening van [B.V. II] B.V en wel als volgt:
• 22 februari 2016: EUR 500,-
• 7 maart 2016: EUR 1.000,-
• 16 maart 2016: EUR 400,-
• 13 juli 2016: EUR 250,-
• 28 juli 2016: EUR 250,-
• 15 augustus 2016: EUR 400,-
De verschillen en de onregelmatigheid van de overboekingen staan haaks op de door uw cliënte overgelegde UWV verklaring en daarnaast tegenstrijdig met de via haar tussenpersoon verstrekte informatie. Wij merken verder op dat de tussenpersoon na de melding dat geen stukken kon worden overlegd, namens uw cliënte, verzocht om de behandeling van de kredietaanvraag te beëindigen.
Al met al zijn er zo veel tegenstrijdigheden, onduidelijkheden en niet op elkaar aansluitende verklaringen en documenten, dat wij de oprechtheid van uw cliënte ernstig in twijfel trekken. Uw cliënte, noch de namens haar optredende tussenpersoon, heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, tot op heden door de overlegging van heldere feiten en bewijzen aantoonbaar gemaakt dat een dergelijke stelling in redelijkheid niet zou kunnen worden ingenomen.
Wij nemen kennis van het in uw brief d.d. 8 december jl. beschreven verweer. U lijkt te suggereren dat er slechts sprake is van een omissie in de verstrekte arbeidsovereenkomst; deze zou een verkeerde ingangsdatum bevatten en nog niet aan de actualiteit per september zijn aangepast. Dit is gelet op de bovengenoemde geconstateerde (overige) feiten een weinig overtuigende en met feiten omklede poging tot verklaring van (een gedeelte van) de
ongerijmdheden en neemt ons gerede vermoeden dan ook op geen enkele wijze weg. Wij merken hierbij ten overvloede op dat het voor NN Bank niet relevant is dat ING, om haar moverende reden, haar registratie van uw cliënte in het EVR ongedaan heeft gemaakt.
Naar mening van NN Bank is hier sprake van een incident zoals bedoeld in het PIFI en dat is dan ook de reden om, zoals in de aan uw cliënte d.d. 5 december 2016 gerichte brief vermeldt, over te gaan tot het registreren van de, gegevens van uw cliënte in de Externe Verwijzingsregistratie (EVR). Tevens delen wij u mede dat op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden bestaat, dat door uw cliënte het strafbare feit bedrog is (mede)gepleegd. NN Bank zal op grond daarvan tegen allen die, bij het plegen of mogelijk maken daarvan, betrokken zijn, aangifte doen bij de politie en ter vergoeding van de directe en indirecte kosten civiele partij zal stellen in de strafprocedure (arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1998, NJ 1999, 196, (ECLI:NL:HR:1998:ZC2740).
Wij merken op dat wij aan uw verzoeken dan ook geen gevolg zullen geven en de registratie in stand laten evenals de aangifte bij de politie.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, Nationale-Nederlanden te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van het hier te wijzen vonnis de persoonsgegevens van [eiseres] als door haar geregistreerd in het Interne Verwijzingsregister en het Extern Verwijzingsregister, zoals door Nationale-Nederlanden bedoeld in haar brief van 5 december 2016 aan [eiseres] , te verwijderen en [eiseres] daarvan schriftelijk te bevestigen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat Nationale-Nederlanden daarmee in gebreke blijft, een en ander met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten.
3.2.
Daartoe wordt - samengevat - het volgende aangevoerd. Nationale-Nederlanden heeft de door [eiseres] ingediende kredietaanvraag onterecht doen opnemen in bedoelde registers. [eiseres] heeft zich niet schuldig gemaakt aan frauduleuze handelingen met als doel het willens en wetens op basis van onjuiste informatie verkrijgen van krediet. Bij de kredietaanvraag zijn op verzoek van de tussenpersoon kopieën van de arbeidsovereenkomst en van de laatste salarisstrook overgelegd. Nadat duidelijk werd dat voor de kredietaanvraag ook bankafschriften moesten worden overgelegd heeft [eiseres] besloten de kredietaanvraag bij Nationale-Nederlanden in te trekken en de aanvraag onder te brengen bij ING, zijnde haar reguliere bankier. Op eerste verzoek heeft [eiseres] ING en Nationale-Nederlanden daarop direct voorzien van het UWV-overzicht loongegevens en arbeidsverleden. Inderdaad blijkt uit dit overzicht dat de meegezonden arbeidsovereenkomst qua ingangsdatum van het daarin vermelde loon niet overeenstemt met het tot september 2016 genoten loon. Daarbij is echter slechts sprake van een vergissing. [B.V. II] heeft op verzoek van [eiseres] een uitdraai gemaakt van de in september 2016 geldende overeenkomst waarin melding wordt gemaakt van ingangsdatum 1 februari 2016, dit echter abusievelijk zonder ook te vermelden dat het in de overeenkomst genoemde salaris eerst per september 2016 aan de orde was. Van het willens en wetens verstrekken van onjuiste informatie is geen sprake geweest. Hetgeen Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd is onvoldoende om te concluderen tot fraude. Door de registraties ondervindt [eiseres] (reputatie)schade en wordt zij belemmerd in haar handelingen in het financieel verkeer. Zij heeft er belang bij dat haar naam zo spoedig mogelijk wordt gezuiverd. [eiseres] heeft daarom spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
Nationale-Nederlanden voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat Nationale-Nederlanden haar persoonsgegevens op onjuiste gronden heeft doen opnemen in voormelde registers. Niet in geschil is dat vanwege die opname kan worden aangenomen dat [eiseres] (ook) bij andere kredietinstanties niet in aanmerking komt voor kredietverlening. Reeds daarom heeft [eiseres] spoedeisend belang bij de behandeling van haar vordering.
4.2.
Ingevolge artikel 36 juncto artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) is voor belanghebbenden een bijzondere rechtsgang beschikbaar in het geval van weigering van de voor registratie verantwoordelijke rechtspersoon om persoonsgegevens te verwijderen. In dat geval kan een belanghebbende zich wenden tot de rechtbank met een schriftelijk verzoek deze verantwoordelijke te bevelen alsnog gehoor te geven aan het verzoek van de belanghebbende om zijn persoonsgegevens uit de betreffende registers te verwijderen. Deze regeling kent echter geen spoedprocedure. De mogelijkheid van een verzoekschrift bij de rechtbank sluit reeds daarom niet uit dat in voorkomende gevallen in spoedeisende gevallen ruimte bestaat om in kort geding een vergelijkbare voorziening te vorderen. [eiseres] kan daarom bij de voorzieningenrechter in haar vordering worden ontvangen.
4.3.
Als verweer voert Nationale-Nederlanden aan dat met de kredietaanvraag die [eiseres] aan haar heeft voorgelegd sprake is van een “incident” in de zin van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna gemakshalve: PIFI) en dat daarom de persoonsgegevens van [eiseres] zijn opgenomen in haar incidentenregister. Voorts voert Nationale-Nederlanden aan dat voor het opnemen van de persoonsgegevens van [eiseres] in het EVR aan de daartoe in het PIFI opgenomen voorwaarden is voldaan. Ten aanzien van dit verweer wordt, onder verwijzing naar het arrest van 18 oktober 2016 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:4191), als volgt overwogen.
4.4.
Opname in het Incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde EVR, kan verstrekkende gevolgen hebben. Alle aan het PIFI deelnemende financiële instellingen (hierna kortweg aangeduid als: deelnemers) kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat er sprake is van opname (ook wel: registratie) van bepaalde persoonsgegevens in het Incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen deze andere deelnemers nadere informatie over de redenen van deze registratie opvragen. Dit kan tot gevolg hebben leiden dat niet alleen de deelnemer die tot registratie van persoonsgegevens in zijn Incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten kunnen weigeren aan de persoon wiens persoonsgegevens zijn opgenomen.
4.5.
Opname van persoonsgegevens in het Incidentenregister en in het EVR kan slechts geschieden als dit in overeenstemming is met de Wbp en het PIFI. Gelet op de parlementaire geschiedenis van de Wbp dient daarbij te worden gedacht aan gegevens in verband met strafbaar of hinderlijk gedrag, die tot de gevoelige gegevens behoren omdat de betrokkenen in verband worden gebracht met verwijtbaar gedrag. Het ziet op veroordelingen en op min of meer gegronde verdenkingen. Voor zover in het Protocol wordt gesproken over strafrechtelijke persoonsgegevens komt daaraan geen andere betekenis toe (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2016:4191)
.
4.6.
Uit een en ander valt op te maken dat de te verwerken gegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Onder strafrechtelijke gegevens moeten daarom zodanig concrete feiten en omstandigheden worden verstaan dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin artikel 350 Sv - kunnen dragen. Dit brengt mee dat een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, zoals dat kan blijken uit een aangifte, onvoldoende is (vgl. HR 25 mei 2009, NJ 2009/243). Ook het verwijzen naar een “voornemen tot het plegen van fraude”, naar het “gerede vermoeden” van fraude of naar het “ernstig in twijfel trekken” van de oprechtheid van [eiseres] , zoals aan de orde in de brief van 16 december 2016 (r.o. 2.16), kan daartoe niet volstaan. Zoals Nationale-Nederlanden ook zelf onder verwijzing naar voormeld arrest van 25 mei 2009 als verweer heeft aangevoerd, heeft als maatstaf te gelden dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat van zodanige feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak sprake is. Daartoe is met name van belang dat [eiseres] om en nabij het moment van intrekking van de kredietaanvraag bij Nationale-Nederlanden onder inzending van dezelfde bescheiden ook de ING heeft verzocht om in aanmerking te komen voor (in eerste instantie een persoonlijke lening, welke aanvraag later is omgezet in een verzoek om) doorlopend krediet. Dit verzoek heeft [eiseres] bij ING immers ingediend in de wetenschap dat voor inwilliging van een dergelijk verzoek bij Nationale-Nederlanden in ieder geval vereist is dat de krediet-verstrekkende instantie kan beschikken over salarisstroken, bankafschriften inzake salarisbijschrijvingen en het UWV-overzicht “loongegevens en arbeidsverleden”. Vervolgens heeft [eiseres] bedoelde UWV-overzicht aan zowel Nationale-Nederlanden als ING doen toekomen. Anders dat Nationale-Nederlanden veronderstelt, komt uit deze gang van zaken niet naar voren dat [eiseres] heeft aangenomen dat de door Nationale-Nederlanden gevraagde aanvullende informatie (in dit geval het UWV-overzicht) inconsistenties zal blootleggen en dat zij daarom de kredietaanvraag bij Nationale-Nederlanden heeft ingetrokken.
4.8.
Ook op het punt van de door Nationale-Nederlanden verzochte aanvullende informatie in de vorm van bankafschriften kan Nationale-Nederlanden niet in haar stellingen worden gevolgd. In het geval dat [eiseres] zou hebben willen voorkomen dat kredietverstrekkende instanties zouden kennisnemen van haar bankafschriften, ligt het immers niet voor de hand dat zij zich dan met een verzoek om doorlopend krediet zou wenden tot ING, zijnde juist die financiële instelling waar - kort gezegd - al haar bankafschriften voorhanden zijn.
4.9.
Een en ander brengt mee dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat, zoals Nationale-Nederlanden veronderstelt, [eiseres] bij het indienen van haar kredietaanvraag daadwerkelijk het oogmerk heeft gehad om Nationale-Nederlanden te misleiden, zoals bedoeld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht (Sr) (valsheid in geschrifte) en artikel 326 Sr (bedrog). Daarmee is onvoldoende gebleken van concrete feiten en omstandigheden als in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie wordt bedoeld en kan Nationale-Nederlanden daarom niet in haar verweer worden gevolgd. Zodoende wordt aan de in artikel 8 sub f Wbp en het PIFI bedoelde belangenafweging niet toegekomen.
4.10.
Met Nationale-Nederlanden is de voorzieningenrechter overigens van oordeel dat inderdaad is gebleken dat de bij de kredietaanvraag door [eiseres] meegezonden arbeidsovereenkomst onjuiste informatie bevatte. Immers, uit de nadien ingezonden bescheiden is gebleken dat [eiseres] niet al vanaf haar (meest recente) indiensttreding bij [B.V. II] op 1 februari 2016 recht had op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen salaris. Dit maandsalaris is inderdaad pas ingegaan per 1 september 2016. In die zin heeft [eiseres] Nationale-Nederlanden onmiskenbaar voorzien van onjuiste informatie. Daarvoor heeft [eiseres] evenwel een verklaring aangevoerd die, met inachtneming van het vorenstaande, op zich door Nationale-Nederlanden niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kon worden geschoven. [eiseres] stelt zich immers op het standpunt dat in de aangeleverde arbeidsovereenkomst is opgenomen dat zij per 1 februari 2016 in dienst is getreden, maar dat abusievelijk niet in de overeenkomst is vermeld dat het maandsalaris na aanvang van het dienstverband in eerste instantie aanzienlijk minder was dan het salaris dat in de aangeleverde arbeidsovereenkomst staat vermeld. Het komt de voorzieningenrechter voor dat daarmee nog niet voldoende aannemelijk is dat sprake is van een vooropgezet plan om de kredietverstrekkende instantie op basis van onjuiste informatie te bewegen tot het verlenen van krediet.
4.11.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter voorshands tot de slotsom dat Nationale-Nederlanden niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien [eiseres] sprake is dusdanige feiten en omstandigheden dat daarmee opname van haar persoonsgegevens in het Incidentenregister en in het EVR kon worden gerechtvaardigd. Het door [eiseres] gevorderde zal daarom worden toegewezen, evenwel met dien verstande dat - omdat uitspraak zal worden gedaan op een vrijdag - Nationale-Nederlanden een termijn van 72 uur gegund zal worden om na de betekening van dit vonnis aan de veroordeling te voldoen.
4.12.
Als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing is oplegging van een dwangsom naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.13.
Nationale-Nederlanden zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Nationale-Nederlanden om binnen 72 uur na de betekening van dit vonnis de in haar Intern Verwijzingsregister (door Nationale-Nederlanden zelf aangeduid als Incidentenregister) en in het Extern Verwijzingsregister opgenomen registratie van de persoonsgegevens van [eiseres] , zoals door Nationale-Nederlanden bedoeld in haar brief van 5 december 2016 aan [eiseres] , te verwijderen en [eiseres] daarvan schriftelijk te bevestigen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat Nationale-Nederlanden daarmee na 72 uur na de betekening van dit vonnis in gebreke blijft, dit tot een maximum van € 50.000,--;
5.2.
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.12 is vermeld;
5.3.
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van de procedure, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.200,31, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 287,-- aan griffierecht en € 97,31 aan explootkosten;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken
op 3 februari 2017.
fl