In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 maart 2017, staat de ontbinding van de huurovereenkomst tussen de Stichting Vestia en de gedaagden centraal. Vestia, de verhuurder, heeft de gedaagden aangeklaagd wegens overlast die zij zouden veroorzaken, met name door blaffende honden en het frequent gebruik van een motorzaag. De zaak is ontstaan na klachten van buurtbewoners over geluidsoverlast, die door Vestia zijn verzameld en gepresenteerd in een geluidsonderzoek. Dit onderzoek, uitgevoerd door een extern bedrijf, concludeerde dat de gedaagden zich schuldig maakten aan ontoelaatbare geluidshinder. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, terwijl de gedaagden de beschuldigingen ontkenden en stelden dat de klachten voornamelijk afkomstig waren van een buurvrouw met wie zij een conflict hadden.
De kantonrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat Vestia onvoldoende bewijs heeft geleverd van de gestelde overlast. De rechter wees op de mogelijkheid dat de buurvrouw de resultaten van het geluidsonderzoek heeft beïnvloed, en dat de gedaagden tegenbewijs hebben geleverd in de vorm van verklaringen van andere buurtbewoners. De rechter heeft Vestia de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van de gestelde overlast, specifiek gericht op de geluidsoverlast door het blaffen van de honden en het gebruik van de motorzaag. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij Vestia in de gelegenheid wordt gesteld om getuigen voor te brengen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral in geschillen tussen huurders en verhuurders, en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.