ECLI:NL:RBDHA:2017:16694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als referent voor verblijfsdoel uitwisseling op basis van onvoldoende continuïteit en solvabiliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, een eenmanszaak, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor erkenning als referent voor het verblijfsdoel 'uitwisseling', welke door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarin werd gesteld dat de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming onvoldoende waren gewaarborgd. Eiser had in bezwaar aangevoerd dat hij wel degelijk aan de eisen voldeed en had aanvullende stukken overgelegd, maar de staatssecretaris handhaafde het eerdere besluit.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de RVO zorgvuldig en inzichtelijk had geadviseerd en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van dit advies. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat hij aan de voorwaarden voor continuïteit en solvabiliteit voldeed. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiser in bezwaar, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser, klantnummer [klantnummer]

(gemachtigde: mr. M. Adnyana-Flipse),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: Drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om erkenning als referent voor het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bovendien was [persoon X] ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is een eenmanszaak, die op 1 mei 2015 door [persoon X] in Nederland is gestart.
2. [persoon X] heeft op 20 mei 2016 ten behoeve van eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Bij brief van 6 juli 2016 heeft eiser de volgende aanvullende stukken overgelegd:
  • een inschrijfformulier Asse gastgezin;
  • aanbiedingsbrief bij de aanvraag om erkenning;
  • liquiditeitsbegroting per kwartaal;
  • ondernemingsplan [persoon X] ;
  • balans voor [eiser] 31-12-2017;
  • resultaatrekening [eiser] (prognose 2017);
  • uitwisselingsprogramma [eiser] .
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser onder verwijzing naar het advies van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) van 24 augustus 2016, met RVO-nummer [RVO-nummer] , (het RVO-advies van 24 augustus 2016) afgewezen, omdat de continuïteit en solvabiliteit van eiser onvoldoende zijn gewaarborgd. In dit advies wordt overwogen dat het aangeleverde ondernemingsplan slechts in algemene bewoordingen de ideeën van [persoon X] beschrijft. Een marktanalyse, die ingaat op marktomvang, eigen potentiële marktaandeel, prijsbeleid, marketingstrategie, promotiebeleid, marktontwikkelingen, concurrentieanalyse en onderscheidend vermogen, ontbreekt. Het bestaan van privévermogen is ook niet aangetoond. Dit alles tezamen maakt dat de basis voor de financiering van de onderneming ontbreekt. Op basis van de aangeleverde documenten is niet aannemelijk gemaakt dat [persoon X] over de benodigde competenties en ondernemerservaring beschikt.
3. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij wel degelijk aan de gestelde eisen voldoet en heeft hiertoe op 4 oktober 2016 de volgende stukken overgelegd:
  • ondernemingsplan van september 2016;
  • E-Scan voor starters: een onderzoeksprofiel voor [persoon X] ;
  • Gallup Pollrapport voor [persoon X] ;
  • referenties;
  • kopie van het paspoort van [persoon X] ;
  • brochure van Asse voor gastgezinnen en een veiligheidsbrochure voor studenten;
  • brochure Asse en de prijslijst 2016/2017.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser onder verwijzing naar het advies van de RVO van 23 december 2016, met RVO-nummer [RVO-nummer] , (het RVO-advies van 23 december 2016) gehandhaafd. Ook in bezwaar is de continuïteit en solvabiliteit van eiser niet aannemelijk gemaakt. In het advies is overwogen dat de financiering niet inzichtelijk is gemaakt en niet voldoende wordt onderbouwd door het in bezwaar overgelegde ondernemingsplan.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder op basis van het RVO-advies van 23 december 2016 ten onrechte tot de conclusie komt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van continuïteit en solvabiliteit. Eiser betoogt dat hij wel degelijk kan onderbouwen waar hij zijn klanten werft en hoe hij aan zijn omzet komt. Eiser voert bovendien aan dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een evenredige belangenafweging. Tot slot is eiser van mening dat de hoorplicht is geschonden.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. Ingevolge artikel 2e, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover van belang, kan Onze Minister de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen, indien de continuïteit en de solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie onvoldoende is gewaarborgd.
Ingevolge artikel 1.13, tweede lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), voor zover van belang, verstrekt de aanvrager een ondernemingsplan indien de onderneming nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht.
Ingevolge artikel 1.13, vierde lid, aanhef en onder a, van het VV 2000, voor zover van belang, verstrekt de aanvrager, in afwijking van het tweede lid, indien er naar het oordeel van de Minister of de Minister van Economische Zaken twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit voldoende zijn gewaarborgd, in het geval de aanvrager een onderneming betreft die nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht een ondernemingsplan.
Ingevolge artikel 1.13, vijfde lid, van het VV 2000 worden, voor de beoordeling of de continuïteit en de solvabiliteit van de onderneming voldoende zijn gewaarborgd, de bewijsmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid, ter advisering voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Het beleid van verweerder inzake de beoordeling van de continuïteit en solvabiliteit van een onderneming, waaronder de onderdelen van de toetsing door de RVO, staat beschreven in paragraaf B1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat een advies van de RVO kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent te zijn. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies.
9.2.
De rechtbank dient bij de beoordeling van het beroep rekening te houden met de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of verweerder ten tijde van het bestreden besluit heeft mogen uitgaan van het RVO-advies van 23 december 2016. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat dit advies onzorgvuldig, niet inzichtelijk of niet concludent is. Bij het onderzoek heeft de RVO de door eiser overgelegde stukken betrokken en op basis daarvan is de RVO tot een overtuigende conclusie gekomen.
9.3.
Eiser voert aan dat de RVO ten onrechte maar tien van de vijftien punten heeft toegekend op het onderdeel product/dienst van het criterium marktpotentie. Eiser doet er alles aan om klanten te werven en omzet te genereren. Eiser heeft op verschillende beurzen gestaan en heeft een registratielijst aangelegd, waarop een groot aantal namen van scholieren staan die geïnteresseerd zijn om naar het buitenland te gaan. In Nederland bestaan vijf tot zes uitwisselingsorganisaties die ongeveer 50 tot 60 scholieren per jaar begeleiden naar het buitenland of vanuit het buitenland naar Nederland. Eiser verwacht gemiddeld tien inbound scholieren en vijfentwintig outbound scholieren per jaar. De rechtbank overweegt dat uit het RVO-advies blijkt dat op het onderdeel product/dienst van het criterium marktpotentie aan eiser slechts tien van de vijftien punten zijn toegekend, niet zozeer omdat de marktbehoefte niet aannemelijk is gemaakt, maar omdat eiser – op de samenwerking met Asse international na – geen unique selling points heeft benoemd. Hetgeen door eiser in dit kader is aangevoerd, doet aan de conclusie van de RVO op dit onderdeel dan ook niet af.
9.4.
Voorts betoogt eiser dat de RVO de overeenkomst die eiser heeft gesloten met Asse international ten onrechte niet in de beoordeling heeft meegenomen. Dankzij de formule van Asse international zal eiser geen enkele moeite hebben om aan klanten te komen. De rechtbank overweegt dat de RVO de overeenkomst van Asse international buiten beschouwing heeft kunnen laten, omdat de overgelegde overeenkomst niet was ondertekend. De door eiser in beroep alsnog overgelegde ondertekende overeenkomst maakt dit niet anders. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om bij de aanvraag of anders in bezwaar de noodzakelijke gegevens ter beoordeling van de continuïteit en de solvabiliteit te overleggen. In het RVO-advies van 24 augustus 2016 heeft de RVO reeds opgemerkt dat de bij de aanvraag vermelde intentie-/mantelovereenkomst met de overkoepelende organisatie niet is aangeleverd. Uit de in beroep alsnog overgelegde overeenkomst blijkt dat deze op 13 oktober 2016 door eiser en op 19 november 2016 door Asse international is ondertekend. Gelet hierop had eiser dit stuk eerder, in ieder geval in de besluitvormingsfase, kunnen en moeten overleggen. De toelichting van [persoon X] ter zitting dat per abuis de ongetekende versie is toegezonden aan verweerder en dat dit niet kon worden hersteld aangezien de RVO niet meer kan worden gebeld/benaderd als de aanvraag in behandeling is, doet niet aan voormelde verantwoordelijkheid van eiser af. Gelet op de ex tunc toets in beroep kan de ondertekende overeenkomst niet worden meegenomen in de beoordeling door de rechtbank. Deze overeenkomst doet dan ook geen afbreuk aan het RVO-advies.
9.5
Overigens ziet de rechtbank in het RVO-advies geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser ter zitting dat de RVO niet goed heeft begrepen wat de bedoeling was en ten onrechte van het criterium van au pair is uitgegaan en zich niet heeft gerealiseerd dat er een overkoepelende organisatie achter eiser zit. Hoewel de RVO de overeenkomst met Asse international niet heeft meegenomen in de beoordeling, blijkt uit het advies wel degelijk dat de RVO de (gestelde) samenwerking met Asse international heeft betrokken bij het advies en terecht is uitgegaan van eiser als franchise onderneming. Dit blijkt bijvoorbeeld uit hetgeen bij het onderdeel product/dienst van het criterium marktpotentie staat vermeld (zie hiervoor onder 9.3), evenals uit de opmerking bij het onderdeel marktanalyse van het criterium marktpotentie dat een specificering van de eigen bedrijfsvoering niet wordt beschreven.
9.6.
Voorts overweegt de rechtbank dat ook de door eiser in beroep overgelegde aanvulling op de balans, waarop te zien is dat het kapitaal op dat moment € 73.800 bedraagt, geen afbreuk doet aan het RVO-advies. In het door eiser in bezwaar overgelegde ondernemingsplan wordt gesproken over een startkapitaal van € 10.000, zodat de RVO terecht van dit bedrag is uitgegaan en heeft kunnen adviseren dat – hoewel aannemelijk is dat dit bedrag in de onderneming ingebracht zal worden – daarmee het balanstotaal onder de drempelwaarde voor toekenning van punten blijft.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het RVO-advies van 23 december 2016 niet is gebleken. Verweerder heeft dit advies derhalve aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Gelet op het feit dat verweerder – conform diens beleid – de aanvraag van eiser (tot twee keer toe) ter advisering heeft voorgelegd aan de RVO, de RVO negatief heeft geadviseerd ten aanzien van de aanvraag en niet gebleken is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan dat advies, is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een nadere belangenafweging. Voor zover eiser doelt op toepassing van artikel 4:84 van de Awb, overweegt de rechtbank dat nu eiser hierop geen beroep heeft gedaan in de bezwaarfase, dit gelet op de ex tunc toetsing in beroep buiten beschouwing dient te blijven.
11. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien [persoon X] in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen namens eiser is aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van [persoon X] kon worden afgezien. De omstandigheid dat verweerder in bezwaar nader onderzoek heeft laten doen door de RVO, betekent ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 20 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:648) niet dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond kan zijn.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.