Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 mei 2016, die hersteld is bij exploot van 20 juni 2016;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 1] van 21 september 2016;
- het tussenvonnis van 2 november 2016 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 12 januari 2017 en de daarin genoemde stukken;
- de nadere akte van de zijde van [gedaagde sub 1] van 8 februari 2017;
- de antwoordakte tevens wijziging van eis van de zijde van [eiseres] ;
- de antwoordakte inzake wijziging eis van de zijde van [gedaagde sub 1] ;
- het proces-verbaal van de comparitie van 15 juni 2017 en de daarin genoemde stukken.
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 151,33. Dan resteert voor elk nog een aanspraak van
€ 18.357,40, met dien verstande dat [gedaagde sub 1] aan inboedelgoederen reeds een waarde van € 1000 onder zich heeft. De rechtbank acht feitelijke verdeling van deze inboedelzaken in het licht van de zeer slechte relatie en de opgelopen spanning tussen de beide zussen niet opportuun en zal die zaken, onder verrekening van de waarde ervan, dan ook toedelen aan [gedaagde sub 1] . Hierdoor resteert voor haar een aanspraak in geld van
€ 9.178,70. De vordering van [eiseres] dat betaling dient plaats te vinden via de Duitse bankrekening zal worden afgewezen, nu vaststaat dat die bankrekening al is opgeheven. De rechtbank zal bepalen dat de wettelijke rente over het te betalen bedrag verschuldigd raakt vanaf twee weken na datum vonnis, nu pas bij dit vonnis de verdeling is vastgesteld.