ECLI:NL:RBDHA:2017:16722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
NL17.11436 en NL17.11437 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Congolese man wegens onvoldoende bewijs van risico op foltering bij terugkeer naar Congo

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Congolese man die een asielvergunning had aangevraagd. De man stelde dat hij bij terugkeer naar Congo het risico liep op foltering en andere onmenselijke behandelingen, zoals beschermd door artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had zijn aanvraag echter afgewezen, omdat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Congo daadwerkelijk risico liep op dergelijke behandelingen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de man, die als inconsistent en ongeloofwaardig werden beschouwd. Bovendien werd opgemerkt dat de Congolese autoriteiten niet geïnteresseerd zijn in personen die zonder succes asiel hebben aangevraagd, zoals blijkt uit een rapport van het Britse Home Office. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer was om de uitzetting te verbieden nu het beroep was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.H. Waller, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NLl 7.11436 (beroep)
NLl 7.11437 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [xxx.xxx.xxxx]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 november 2017 in de zaak tussen
[naam eiser] ,
geboren op
[geboortedatum]1982, van Congolese nationaliteit, eiser/verzoeker (eiser) (gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. L.S. van Tol).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen.
Op 25 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, met voorafgaand bericht van niet-verschijnen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is eind januari 2016 samen met tien tot vijftien anderen gearresteerd door de politie toen hij terug kwam van een voetbalwedstrijd. Hij heeft drie dagen op het politiebureau vastgezeten en is vervolgens overgeplaatst naar een militair kamp in [plaats] . Eiser vermoedt dat hij mede is gearresteerd omdat hij in 2011 een oppositiepartij heeft gesteund. Eiser is vastgehouden tot [datum] 2016. Via een kennis is eisers broer erachter gekomen waar eiser zat. Eisers broer heeft toen een kolonel omgekocht om eiser vrij te laten en op het vliegtuig te zetten om te vluchten.
zaaknummers: NLl7.l 1436 en NL17.l 1437 inzake: C. Luvande Lletura
2. Het asielrelaas van eiser heeft verweerder onderverdeeld in de volgende relevante elementen:
a. identiteit en nationaliteit;
b. arrestatie door de politie;
c. gevangenneming en gedwongen rekrutering door het leger;
d. ontsnapping met behulp van de kolonel en onderduiking bij luitenant tot vertrek uit land van herkomst.
Verweerder heeft element a geloofwaardig geacht. Elementen b, c en d heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft bevreemdend en tegenstrijdig verklaard over deze drie elementen, en uit onderzoek naar eisers Facebookpagina is gebleken dat eiser berichten heeft geplaatst in de tijd dat hij stelt gevangen gezeten te hebben.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij bij terugkeer geen risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een kopie van het rapport van het nader gehoor is gestolen van een medewerker van verweerder. Alleen al daarom loopt eiser gevaar in Congo, omdat een risico bestaat dat de Congolese autoriteiten het rapport in handen krijgen. Blijkens het algemeen ambtsbericht over Congo gaan de autoriteiten hardhandig om met leden van de oppositie. Dit levert grond voor verlening op.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de kleine kans dat het rapport in handen van de Congolese autoriteiten valt onvoldoende is om van een risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar een rapport van het Britse Home Office van september 2015.1 Daaruit blijkt dat de Congolese autoriteiten bij binnenkomst van vrijwillige terugkeerders niet geïnteresseerd zijn in personen die zonder succes asiel hebben aangevraagd. Nu verweerder eisers asielrelaas niet geloofwaardig heeft geacht is er geen grond voor verlening van de gevraagde vergunning.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onder weergegeven motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser bij terugkeer geen risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM·. Daarbij is het volgende van belang. In het nader gehoor heeft eiser enkel verklaard dat hij een oppositiegroep gesteund heeft, in die zin dat hij in discussies op straat hun kant heeft gekozen. Eiser heeft verklaard nooit lid te zijn geweest of een functie te hebben uitgeoefend. Ook heeft eiser verklaard nooit campagneactiviteiten te hebben verricht. Eiser heeft de naam van de oppositiegroep bovendien niet kunnen noemen. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de Democratische Republiek Congo waar eiser naar verwijst, volgt dat leden en aanhangers van de oppositie in Congo herhaaldelijk slachtoffer worden van mensenrechtenschendingen. Echter, de voorbeelden die worden genoemd betreffen allemaal mensen die een duidelijke rol hadden binnen oppositiegroeperingen. Dat de autoriteiten negatieve belangstelling zouden hebben op basis van het rapport van het nader gehoor, nog los van de kans dat die hun bezit komt, volgt de rechtbank dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten zolang nog niet is beslist op zijn beroep. Omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist bestaat geen aanleiding meer om dit verzoek toe te wijzen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NLI 7.11436,
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer NL17.11437
-wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, tevens voorzieninge nrechter, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's­ Gravenhage). N t de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (hers.tel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.