ECLI:NL:RBDHA:2017:16756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
5096795 RL EXPL 16-15130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling op basis van betwiste akte van cessie in schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen A&D Textiel Team B.V. en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. A&D vorderde betaling van een schadevergoeding van € 23.875,00 op basis van een akte van cessie die door verzekeringnemer [verzekeringnemer] aan A&D zou zijn verleend. De akte van cessie, gedateerd op 9 februari 2015, werd door NN betwist, waarbij NN aanvoerde dat [verzekeringnemer] de akte nooit had ondertekend en dat er geen herstelwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. NN voerde aan dat de akte van cessie geen bewijs opleverde, omdat de ondertekening door [verzekeringnemer] stellig werd ontkend, zoals bepaald in artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat NN een redelijke grond had om te twijfelen aan de echtheid van de akte van cessie, gezien de omstandigheden, waaronder de verkeerd gespelde naam en het feit dat de schade pas na de datum van de akte was vastgesteld. A&D kon geen overtuigend bewijs leveren dat de akte geldig was. De vordering van A&D werd afgewezen en A&D werd veroordeeld in de proceskosten van NN.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
AJJ
zaaknummer: 5096795 RL EXPL 16-15130
1 maart 2017
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
A&D Textiel Team B.V., t.h.o.d.n.
A&D Calamiteiten,
gevestigd te Almelo,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de naamloze vennootschap
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M. Bruidegom.
Partijen worden aangeduid als A&D en NN.

1.1. Het verloop van de procedure1.1.Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.

  • de dagvaarding van 10 mei 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
A&D heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te reageren op de bij conclusie van dupliek overgelegde producties.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
A&D is gevestigd op hetzelfde adres als Schadeoplossing Nederland B.V. en heeft dezelfde bestuurders (via A&D Beheer B.V.).
2.2.
[verzekeringnemer] (hierna: [verzekeringnemer] ), wonende op de [adres] te [plaats] , heeft bij (een rechtsvoorganger van) NN een ZekerheidsPakket Particulieren afgesloten, waaronder ook een woonhuisverzekering is begrepen.
2.3.
Op 15 november 2014 is een schuur op het terrein van [verzekeringnemer] afgebrand. De schade is op 17 november 2014 telefonisch bij NN gemeld en op 20 november 2014 heeft NN een schadeaangifteformulier ontvangen. NN heeft EMN Expertise (hierna: EMNE) ingeschakeld om de schade vast te stellen. Vervolgens heeft NN EMN Forensic (hierna: EMNF) ingeschakeld om een onderzoek naar (de toedracht bij het ontstaan van) de schade te doen. EMNF heeft van dat onderzoek rapport opgemaakt d.d. 28 januari 2015, waarin onder meer is vermeld dat:
  • ten tijde van het bezoek van de onderzoeker van EMNF ( [betrokkene 1] ) op 3 december 2014 alleen nog een betonplaat aanwezig was waar de schuur had gestaan en dat de restanten van de schuur al waren opgeruimd en verwijderd;
  • [verzekeringnemer] een contra-expert ( [naam contra expert] ) van Schadeoplossing Nederland B.V. had ingeschakeld;
  • [naam contra expert] direct na voornoemd bezoek op 3 december 2014 [betrokkene 1] heeft gebeld en dat [naam contra expert] aanwezig was bij het gesprek dat [betrokkene 1] op 14 januari 2015 met [verzekeringnemer] heeft gehad.
2.4.
Een document d.d. 9 februari 2015, genaamd: ‘Akte van Cessie’ vermeldt dat ‘ [verzekeringnemer] ’ zijn vordering op NN ten bedrage van € 23.875,00 aan A&D cedeert. De ‘Akte van Cessie’ is ondertekend door ‘ [verzekeringnemer] ’ te ‘ [plaats] ’.
Op 24 april 2015 is de schade in overleg met de contra-expert en [verzekeringnemer] door NN vastgesteld op € 23.875,00 voor het herstellen van de opstal.
2.5.
NN heeft [verzekeringnemer] (met kopie aan A&D) bij brief van 26 oktober 2015 onder meer het volgende geschreven:
‘Wij zijn inmiddels door de Landelijke Beslag Autoriteit geïnformeerd dat het beslag wordt opgeheven. Uit de informatie van het Kadaster blijkt nu dat er geen sprake (meer) is van beslagen.
Zoals ook al in onze brief van 7 juli jl. is aangegeven blijkt uit het rapport van EMN Expertise dat er een door u ondertekende akte van cessie aanwezig is. Dit betekent dat u uw rechten uit de polis voor wat betreft het bouwkundig herstel heeft overgedragen aan A&D Calamiteiten.
Na ontvangst van de definitieve herstelnota van de hersteller zal op basis van de akte van cessie, en met inachtneming van het door de experts vastgestelde schadebedrag, deze verder in behandeling worden genomen. Wij behouden ons het recht voor om, alvorens de definitieve herstelnota aan het herstelbedrijf te voldoen, deze na ontvangst eerst door een schade-expert te laten controleren. (…)’
2.6.
Op 29 oktober 2015 heeft NN van A&D een herstelnota d.d. 16 april 2015 ontvangen voor een bedrag van € 23.874,99.
Uit een telefoonnotitie van NN blijkt dat NN op 10 november 2015 is gebeld door [betrokkene 2] die aangaf de belangen van [verzekeringnemer] te behartigen. [betrokkene 2] deelde aan NN mede dat er geen contact (meer) was tussen [verzekeringnemer] en A&D, dat de akte van cessie niet door [verzekeringnemer] was getekend en dat er niet hersteld was. Op 9 december 2015 liet [betrokkene 2] nog weten dat er niet betaald mocht worden aan [naam contra expert] of aan A&D.
2.7.
NN heeft vervolgens onderzoek laten doen naar het herstel en de cessieakte. Van dit onderzoek is rapport opgemaakt d.d. 14 december 2015, waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘Op 7 december 2015, rond 14:00 uur heb ik zoals besproken onaangekondigd een bezoek gebracht aan de locatie van (…) [verzekeringnemer] . (…) [verzekeringnemer] bleek niet thuis te zijn, wel zijn echtgenote en inwonende schoondochter.
(…) zij[de echtgenote van [verzekeringnemer] , kantonrechter]
vertelt uiteindelijk dat haar man (…) in de P.I. te Middelburg logeert. (…) De contra-expert, de heer [naam contra expert] was volgens haar twee keer bij hen thuis geweest in de periode kort na de brand. Daarna hadden ze hem niet meer gezien of gehoord. Als haar man bij de contra expert informeert naar de stand van zaken in de afwikkeling van de schadeclaim, weet hij niet en belooft hij terug te bellen. Maar dat wordt niet gedaan.
(….) Vervolgens heb ik haar de niet ondertekende offerte getoond van [naam contra expert] en de akte van cessie van A&D Calamiteiten. Volgens haar kon de handtekening onder deze akte van cessie van haar man zijn, maar van het bestaan van deze acte en geoffreerde aanvullende werkzaamheden was haar niets bekend.
Na het afvoeren van de restanten van de brand en het asbest, waren er bij hen geen activiteiten of verbouwingen meer geweest. De in de offerte genoemde werkzaamheden zijn beslist nooit bij hen uitgevoerd. Zij heeft ook deze offerte nooit gezien en haar man heeft ook nooit getekend voor een herstel van de bijbouw. (….)
Na het bezoek heb ik situatie ter plekke bekeken. De aangetroffen situatie lijkt volgens mij nog hetzelfde als tijden het onderzoek naar de brand en na het afvoeren van de restanten. Geen verbouwingen / herstel / reparaties vast kunnen stellen. (…)
Op 11 december 2015, heb ik (…) gesproken met de heer [verzekeringnemer] . Bij dit gesprek was zijn echtgenote aanwezig. (…) Vervolgens heb ik verzekerde de niet ondertekende offerte getoond van [naam contra expert] en de akte van cessie van A&D Calamiteiten. Volgens verzekerde kon deze handtekening van hem zijn, maar van het bestaan van deze acte en aanvullende werkzaamheden was hem niets bekend. De acte van cessie had hij nooit gezien en dus kan hij die ook niet ondertekend hebben.
Na het afvoeren van de restanten van de brand en het asbest, waren er bij hen geen bouw of herstelwerkzaamheden meer geweest. De in de offerte genoemde werkzaamheden zijn dan ook beslist nooit bij hen uitgevoerd.
Van verzekerde werd een schriftelijke verklaring opgenomen. (….) Hij verklaarde:
“(…) U toont mij een akte van cessie van A&D Calamiteiten d.d. 9 februari 2015. U vraagt mij of de op deze akte van cessie geplaatste handtekening van mij is en deze akte van cessie ook daadwerkelijk door mij werd ondertekend. Ik kan daarop antwoorden dat de handtekening onder akte niet van mij is en ik deze akte van cessie dus niet heb ondertekend. De handtekening lijkt wel erg op die van mij. (…)”. (…)’
2.8.
Op 23 maart 2016 heeft NN een email ontvangen van [gemachtigde] waarin op betaling van € 23.875,00 en € 1.875,00 wordt aangedrongen.
2.9.
Op 29 december 2016 is [verzekeringnemer] aanvullend geïnterviewd door NN (CED Forensic), waarbij hij nogmaals ontkent een akte van cessie van A&D te hebben getekend en stelt nooit akkoord te hebben gegeven voor betaling van een schadebedrag aan A&D. Volgens [verzekeringnemer] heeft er nooit herstel plaatsgevonden en heeft hij nooit een offerte of factuur van A&D ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
A&D heeft gevorderd dat NN bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 23.875,00 en de incassokosten ad
€ 1.125,00, met veroordeling van NN in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering heeft A&D – samengevat – ten grondslag gelegd dat zij op grond van een overeenkomst van opdracht en aanneming van werk met [verzekeringnemer] diens door brand beschadigde opstal heeft opgeruimd en verwijderd en dat de opstal zal worden herbouwd. De kosten hiervoor zijn op 21 april 2015 getaxeerd op € 23.875,00 inclusief btw. Het schadebedrag is door [verzekeringnemer] gecedeerd aan A&D, hetgeen blijkt uit de akte van cessie van 9 februari 2015. A&D heeft gepoogd NN te bewegen tot betaling, maar uit de reactie van NN mocht A&D concluderen dat NN niet tot betaling te bewegen zou zijn. NN is daarom in verzuim.
3.3.
NN heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en veroordeling van A&D in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover. NN betwist dat [verzekeringnemer] zijn vordering op grond van de verzekeringsovereenkomst aan A&D heeft gecedeerd. [verzekeringnemer] heeft ontkend de akte van cessie ooit te hebben gezien en te hebben getekend. Op de akte van cessie zijn de naam van [verzekeringnemer] en zijn woonplaats verkeerd gespeld en het ligt niet voor de hand dat dit door [verzekeringnemer] is gedaan, althans dat hij dit niet heeft gecorrigeerd. Verder heeft [verzekeringnemer] tot 10 november 2015 diverse malen bij NN om uitbetaling van de schade gevraagd, wat hij niet zou hebben gedaan als hij zijn vordering inderdaad aan A&D zou hebben gecedeerd. De akte van cessie is gedateerd op 9 februari 2015, vóórdat de schade is vastgesteld, zodat het ook om die reden niet waarschijnlijk is dat [verzekeringnemer] de ingevulde akte op 9 februari 2015 heeft ondertekend.
Indien wordt geoordeeld dat de akte van cessie geldig is, doet NN een beroep op artikel 4.2.2 van de algemene polisvoorwaarden omdat sprake is van opzet tot misleiding. Er is in het geheel niet hersteld, zodat kan worden geconcludeerd dat A&D opzettelijk heeft getracht NN te bewegen tot betaling over te gaan zonder dat er enig herstel had plaatsgevonden. NN is dan ook niet gehouden tot betaling over te gaan. Ten slotte betwist NN de omvang van de gevorderde hoofdsom en de incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt het volgende:
‘Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Is degeen tegen wie de akte wordt ingeroepen een ander dan hij die haar ondertekend zou hebben, dan kan worden volstaan met de verklaring, dat men de echtheid van de ondertekening niet erkent.’
4.2.
A&D beroept zich op een akte van cessie, waaruit volgens haar blijkt dat een vordering van [verzekeringnemer] op NN aan haar is overgedragen. NN betwist de echtheid van de ondertekening door [verzekeringnemer] op grond van door haar uitgevoerd onderzoek, waarbij [verzekeringnemer] door NN is geïnterviewd. [verzekeringnemer] heeft bij die gelegenheid gezegd de hem getoonde akte van cessie niet te kennen en hij heeft ontkend deze akte te hebben ondertekend (2.7). Recentelijk heeft [verzekeringnemer] deze ontkenning herhaald (2.9). Daarnaast zijn er andere omstandigheden die onwaarschijnlijk maken dat [verzekeringnemer] de ingevulde akte van 9 februari 2015 heeft getekend, zoals de verkeerd gespelde naam en woonplaats van [verzekeringnemer] , en het feit dat akte van cessie van 9 februari 2015 een schadebedrag vermeldt dat pas enkele maanden later is vastgesteld. De akte van cessie van 9 februari 2015 levert dan ook, gelet op het bepaalde in de tweede volzin van artikel 159 lid 2 Rv, geen bewijs op. Er bestond daarom voor NN een redelijke grond tot twijfel aan wie de betaling moest geschieden, zodat zij bevoegd is de betaling op te schorten (artikel 6:37 BW).
A&D heeft bij repliek een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist en heeft geen relevant bewijsaanbod gedaan. A&D heeft ook niet weersproken dat er bij [verzekeringnemer] geen herstel heeft plaatsgevonden.
4.3.
De vordering van A&D moet dan ook bij gebreke aan een geldige grondslag worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven hierom geen bespreking meer.
4.4.
A&D zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van NN worden veroordeeld. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt A&D in de proceskosten, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde, en veroordeelt A&D tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover NN daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2017.