ECLI:NL:RBDHA:2017:1724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening gebiedsverbod opgelegd aan minderjarige zoon

Op 24 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de moeder van een minderjarige zoon, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Zoetermeer, die aan haar zoon een gebiedsverbod had opgelegd voor de duur van drie maanden. Dit verbod was gebaseerd op informatie van de politie, waaruit zou blijken dat de zoon betrokken was bij een ernstige verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was onderbouwd. De informatie van de politie was summier en niet voldoende om de noodzaak van het gebiedsverbod te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het recht op family life, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, ernstig werd geschaad door het gebiedsverbod. De voorzieningenrechter schorste het gebiedsverbod en droeg de burgemeester op om het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1048
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster, namens haar minderjarige zoon [persoon]
(gemachtigde: mr. M.G. Cantarella),
tegen

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.J.H. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [persoon] , de minderjarige zoon van verzoekster (hierna: [persoon] ), een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden met ingang van 25 januari 2017 om 23:59 uur en eindigend op 24 april 2017 om 00:00 uur. Bepaald is dat het gebiedsverbod geldt voor het gebied dat wordt begrensd door de volgende straten alsmede de straten zelf: Javalaan, Shetland, Oosterschelde, Heempad en Nijlstroom. Het is [persoon] wel toegestaan het adres [adres] via de op het kaartje zwart aangegeven route te bereiken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen [persoon] en de echtgenoot van verzoekster.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3 De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
4 Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet (Gmw) is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gmw is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gmw kan de burgemeester, onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, aan een persoon die individueel of in groepsverband de openbare orde ernstig heeft verstoord of bij groepsgewijze ernstige verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, dan wel herhaaldelijk individueel of in groepsverband de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente.
Ingevolge artikel 172a, zesde lid, van de Gmw geldt het bevel voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste driemaal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens ten hoogste drie maanden.
5 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit informatie van de politie blijkt dat [persoon] ervan wordt verdacht betrokken te zijn bij een ernstige verstoring van de openbare orde in de wijk Oosterheem op 28 oktober 2016. Hierdoor bestaat ernstige vrees dat [persoon] de openbare orde blijft verstoren, waardoor verweerder een gebiedsverbod voor een periode van drie maanden noodzakelijk acht.
6 Verzoekster heeft verzocht het bestreden besluit te schorsen dan wel het gebiedsverbod per direct op te heffen. Verzoekster heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een mutatie van de politie of een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal inzake het incident ontbreekt. [persoon] betwist stellig dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Weliswaar is hij door de politie aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (openlijke geweldpleging) maar het is niet bekend of hij daar ook daadwerkelijk voor vervolgd gaat worden. Uit het bestreden besluit volgt niet waarom verweerder tot een gebiedsverbod is gekomen voor de duur van drie maanden en dus voldoet het besluit niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt ernstig geschaad door het gebiedsverbod. De bevoegdheid van verweerder is niet gegeven voor het beëindigen van een incident, maar voor het beëindigen van een reeks incidenten. Hiervan is echter geen sprake. Bovendien moet sprake zijn van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Niet gemotiveerd is waar die vrees uit blijkt.
7 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in het geval van [persoon] in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 172a, aanhef en onder a, van de Gmw aan hem toegekende bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen. Daarbij is van belang dat uit de Memorie van Toelichting bij deze wet blijkt, dat verweerder zijn besluit tot het opleggen van een gebiedsverbod dient te baseren op een gedocumenteerd dossier (zie TK 2007-2008, 31 467, nr. 3, p. 14 ev.). Zo moet het dossier inzicht geven in:
- het samenstel van gedragingen respectievelijk de aard van de ordeverstoringen (blijkend uit meldingen, mutaties, processen-verbaal, signalen uit de buurt, waarnemingen zoals bekend bij de politie, jeugdzorg e.a.) van de betrokken groep en persoon;
- het aantal klachten rond overlast afkomstig uit een bepaalde buurt, het aantal aangiften van bijvoorbeeld vernielingen e.d., het aantal keren dat een ordeverstorende groep is bezocht en het gemiddeld aantal ordeverstoorders dat aanwezig is op een hangplek;
- de vrees voor verdere herhaling van ordeverstorend gedrag;
- een beschrijving van de overlastgevende groep en de voorlopers daarbij en in het bijzonder de persoon tot wie het bevel zich moet richten, inclusief een overzicht van de interventies tot dan toe en het effect daarvan; en
- de urgentie van het opleggen van het bevel door de burgemeester.
7.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat uit gegevens van de politie blijkt dat [persoon] in de afgelopen 24 maanden tenminste eenmaal overlast heeft veroorzaakt. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar een door wijkagenten van de wijk Oosterheem opgesteld sfeerbeeld in de wijk, ongedateerd, niet ondertekend en niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. Ook verwijst verweerder naar een document waarop persoonsgegevens van [persoon] staan vermeld en waarop staat: ‘28/10/2016 Moldaustroom/Nijlstroom betrokkenen heeft een aandeel gehad in een openlijke geweldpleging tegen een persoon.’
Ook dit document is ongedateerd, niet ondertekend en niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt.
7.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerder overgelegde informatie van de politie onvoldoende basis biedt om te kunnen vaststellen dat het opleggen van het gebiedsverbod gerechtvaardigd was. Uit de informatie is enkel af te leiden dat veel overlast bestaat in de wijk Oosterheem en dat zich medio oktober 2016 een incident heeft voorgedaan waarbij een vechtpartij is ontstaan tussen een groep jongeren, een voorbijganger en de bewoners van de woning waar de voorbijganger de tuin is ingelopen. Verder is uit het document met persoonsgegevens van [persoon] af te leiden dat betrokkene (zijnde [persoon] ) een aandeel heeft gehad in een openlijke geweldpleging tegen een persoon op 28 oktober 2016. Wat zich feitelijk heeft voorgedaan en of en in welke mate [persoon] betrokken was bij de openlijke geweldpleging kan op basis van deze informatie onvoldoende worden vastgesteld. De feiten die aan het gebiedsverbod ten grondslag zijn gelegd kunnen op dit moment door de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende worden gewogen en vastgesteld. Hierdoor kan ook niet worden vastgesteld dat het noodzakelijk is het verbod te laten gelden voor het door verweerder aangegeven gebied en voor de duur van drie maanden, zonder schending van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het betoog van verzoekster slaagt in zoverre.
8 De voorzieningenrechter komt derhalve, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot de conclusie dat op basis van het dossier zoals dat thans voorligt niet kan worden vastgesteld dat verweerder zijn bevoegdheid tot het opleggen van het gebiedsverbod heeft mogen aanwenden op de wijze zoals dat in het bestreden besluit is gedaan. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering, is om die reden in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb en zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Weliswaar is de kans aanwezig dat de benodigde onderliggende stukken en de thans ontbrekende motivering bij de beslissing op bezwaar alsnog kunnen worden gegeven en verweerder het gebiedsverbod dan alsnog rechtsgeldig aan [persoon] kan opleggen/voortzetten, maar een gebiedsverbod is een ingrijpende maatregel, bij welke oplegging geen enkele twijfel mag bestaan over de juistheid daarvan. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot de te nemen beslissing op het bezwaar. Naast een deugdelijke onderbouwing van het dossier ter zake het gebiedsverbod zal verweerder bij de beslissing op bezwaar aan de hand van dat dossier in dienen te gaan op de gronden die door verzoekster in bezwaar naar voren zijn (en mogelijk zullen worden) gebracht.
9 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat de bij het bestreden besluit opgelegde gebiedsverbod wordt geschorst totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.