In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor het voortduren van het verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Rivierduinen te Leidschendam. De betrokkene, die in het ziekenhuis verbleef op basis van een rechterlijke machtiging, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.F. Laning. De rechtbank heeft de betrokkene op 10 februari 2017 gehoord, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de behandelend arts en een BOPZ-arts, verklaringen hebben afgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die eerder een impulsdoorbraak vertoonde, inmiddels onder controle is met de juiste medicatie en aanpak. De behandelend arts van GGZ Rivierduinen heeft verklaard dat de betrokkene goed functioneert en dat een gedwongen opname niet meer nodig is. De betrokkene wenst terug te keren naar haar begeleide woonvorm bij Stichting Philadelphia, maar deze instelling wil haar niet terugnemen vanwege eerdere agressieve incidenten.
De rechtbank oordeelt dat de verzochte machtiging niet kan worden verleend, omdat de betrokkene geen gevaar meer vormt en het verzoek van de officier van justitie niet in overeenstemming is met de wet. De rechtbank wijst het verzoek tot verlening van de voorlopige machtiging af, omdat de betrokkene niet gedwongen kan worden overgeplaatst naar een andere begeleide woonvorm, wat in strijd zou zijn met de Wet Bopz. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene, die nu in staat is om terug te keren naar haar eigen woonlocatie.