Op 10 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Het verzoek tot deze machtiging was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Den Haag, met betrekking tot een betrokkene die verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Rivierduinen te Voorhout. De betrokkene, geboren op een onbekende datum en plaats, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.E.M. Later.
Tijdens de zitting zijn verschillende stukken overgelegd, waaronder een geneeskundige verklaring en een afschrift van de beschikking van de burgemeester van de gemeente Teylingen, die de inbewaringstelling op 3 februari 2017 had gelast. De rechtbank heeft de betrokkene gehoord, waarbij de advocaat verweer voerde tegen het verzoek. De betrokkene was bereid om vrijwillig in het ziekenhuis te blijven, met ondersteuning van zijn ouders, die dagelijks beschikbaar waren voor hem.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar, veroorzaakt door een vermoedelijke stoornis van de geestvermogens van de betrokkene. De arts heeft verklaard dat de betrokkene onvoldoende ziektebesef en -inzicht heeft, en dat adequate zorg in het ziekenhuis noodzakelijk blijft. De rechtbank concludeert dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend, en dat de betrokkene zelf niet blijk geeft van de nodige bereidheid voor een vrijwillige opname.
De rechtbank heeft daarom de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend, met als doel de veiligheid van de betrokkene en anderen te waarborgen. De beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 februari 2017.