ECLI:NL:RBDHA:2017:2011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/3689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, wordt de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een asielzoekster beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had op 15 februari 2017 een asielaanvraag ingediend en werd op dezelfde dag in grensdetentie geplaatst. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de toepassing van de grensprocedure in overeenstemming is met de wet. Eiseres betoogt dat er geen causale relatie bestaat tussen de vrijheidsontnemende maatregel en het doel ervan, en dat de maatregel in strijd is met het verbod op willekeur. De rechtbank oordeelt dat de maatregel niet in strijd is met artikel 5 van het EVRM, omdat eiseres op de hoogte was van de redenen voor haar detentie en de maatregel in overeenstemming is met de wet. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn voor schadevergoeding en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3689
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 maart 2017 in de zaak tussen
[de vrouw] ,
geboren op [geboortedatum] 1995, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde mr. J. Bravo Mougán),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Op 15 februari 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Blijkens het dossier is op 15 februari 2017 het besluit over de weigering van de toegang tot Nederland uitgesteld voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag van eiseres in de grensprocedure.
Verder blijkt uit het dossier dat ten aanzien van eiseres op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is toegepast.
Op 16 februari 2017 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 23 februari 2017. Eiseres is niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft een door eiseres ondertekende afstandsverklaring ontvangen. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Uit informatie die de rechtbank na de zitting heeft ontvangen, is gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel op 25 februari 2017 is opgeheven in verband met de behandeling van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure. Nu moet slechts worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
2. Verweerder is op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, te verplichten zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3.1
Eiseres voert aan dat uit het arrest Saadi van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 29 januari 2008 (ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD0013229030) volgt dat er een causale relatie dient te bestaan tussen de vrijheidsontnemende maatregel en het doel dat ermee wordt gediend. Daarnaast volgt uit dit arrest dat de duur van de vrijheidsontnemende maatregel niet langer mag duren dan wat redelijkerwijs nodig is om het doel te bereiken dat ermee wordt gediend. Pas als het doel van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 duidelijk is, kan worden beoordeeld of er een verband bestaat tussen de maatregel en het doel dat ermee gediend wordt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft reeds geoordeeld, onder meer in de uitspraken van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451 en 1452), dat het doel van de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 is gelegen in dat de toepassing van de grensprocedure in overeenstemming is met de wet. Dit betekent volgens eiseres echter niet dat reeds is beoordeeld of de vrijheidsontneming in overeenstemming is met het verbod op willekeur. Eiseres meent dat de vrijheidsontnemende maatregel in dit geval in strijd is met het verbod op willekeur, omdat het doel van de maatregel niet voldoende concreet is omschreven. De enkele stelling dat de grensprocedure is toegepast acht eiseres onvoldoende concreet en daarom niet in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, van het EVRM. Ook de doelstelling dat onderzoek wordt verricht naar de omstandigheden genoemd in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn (2013/32/EG) is volgens eiseres onvoldoende concreet. Subsidiair is eiseres van mening dat de vrijheidsontnemende maatregel feitelijke grondslag mist voor de periode vanaf 15 tot 21 februari 2017. Daartoe voert zij aan dat niet in geschil is dat het onderzoek naar omstandigheden genoemd in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn pas is aangevangen op 21 februari 2017.
3.2
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat er geen causale relatie bestaat tussen de vrijheidsontnemende maatregel en het doel dat ermee wordt gediend, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1451). Het doel van de vrijheidsontnemende maatregel aan de buitengrens is om onderzoek te verrichten naar onder meer de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn. Dit is voldoende concreet. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen dan de Afdeling heeft gedaan. Verder is in dit geval de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd met het verbod op willekeur. Daarvoor is van belang dat elke asielzoeker die aan de grens te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, in beginsel in de grensdetentie wordt geplaatst. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank dat dit verband houdt met de behandeling van haar asielverzoek en om die reden niet thuishoort in de hier voorliggende procedure. Deze klacht kan eiseres naar voren brengen in het beroep tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek dan wel in een klachtenprocedure bij verweerder. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 5.3 in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Daarbij acht de rechtbank verder van belang dat eiseres op grond van artikel 3.109b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 had kunnen verzoeken om het onderzoek in de grensprocedure na een kortere rust- en voorbereidingstijd dan zes dagen aan te laten vangen. Een dergelijk verzoek heeft eiseres niet gedaan. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
4.1
Eiseres voert verder aan dat verweerder bij de oplegging van de maatregel heeft nagelaten de redenen van de maatregel mee te delen. Behalve de mededeling dat haar asielverzoek wordt behandeld in de grensprocedure, is geen concrete reden van de vrijheidsontneming meegedeeld. Deze standaard mededeling voldoet naar mening van eiseres dan ook niet aan de eisen van artikel 5, tweede lid, van het EVRM. In dit kader verwijst eiseres naar het onder rechtsoverweging 2.1 genoemde arrest Saadi en het arrest Rustu van 2 oktober 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG4862).
4.2
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Blijkens het model M19 (maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000) is aan eiseres de strekking en de inhoud van de vrijheidsontnemende maatregel medegedeeld. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat eiseres is medegedeeld dat de beslissing over de toegangsweigering wordt uitgesteld gedurende de behandeling van haar asielaanvraag in de grensprocedure en dat zij is gehoord over eventuele bijzondere feiten en omstandigheden die maken dat zij niet in grensdetentie kon worden geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze mededelingen en niet is gebleken dat eiseres niet op de hoogte was van de redenen van haar detentie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 5, tweede lid, van het EVRM. Van een situatie zoals bedoeld in de door eiseres aangehaalde arresten is gelet op het voorgaande geen sprake.
5.1
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat ten tijde van de zitting geen sprake was van een aanvraag waarop vermoedelijk zou worden beslist met toepassing van de artikelen 30, 30a of 30b, van de Vw 2000 en dat de maatregel daarom moet worden opgeheven. Daartoe voert eiseres aan dat zij in het eerste gehoor heeft verklaard dat de reden van haar asielaanvraag ligt in vervolging vanwege haar seksuele geaardheid. Verweerder heeft bekendgemaakt dat Marokko wordt aangemerkt als veilig land van herkomst met uitzondering van LHBT`s. Omdat eiseres lesbisch is, is van een veilig land van herkomst geen sprake. Verder is volgens eiseres ook geen sprake van een Dublin-situatie of van inconsequente of tegenstrijdige verklaringen. Zij meent dat de bewaringsrechter dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel kan en moet betrekken.
5.2
De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond verband houdt met de behandeling van haar asielverzoek in de grensprocedure en daarom niet thuishoort in de hier voorliggende bewaringsprocedure. Deze klacht kan eiseres naar voren brengen in het beroep tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek of in een klachtenprocedure bij verweerder. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 5.3 in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016. Verder overweegt de rechtbank, in aansluiting op de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2675), dat de bewaringsrechter in een procedure zoals hier aan de orde is, dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure zolang dat nog niet door een daartoe bevoegde rechter is getoetst en onrechtmatig is bevonden. Indien de daartoe bevoegde rechter oordeelt dat de asielaanvraag van een vreemdeling ten onrechte in de grensprocedure is behandeld, kan de vreemdeling zich opnieuw wenden tot de bewaringsrechter en deze daarbij (eventueel) om opheffing van de maatregel en toekenning van een schadevergoeding verzoeken. De rechtbank ziet in het betoog van eiseres geen aanleiding om tot andere conclusies te komen. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6.1
Eiseres is verder van mening dat zij geen effectief rechtsmiddel heeft in de zin van artikel 5, vierde lid, van het EVRM en artikel 47 van het Handvest en artikel 26, tweede lid, van de Procedurerichtlijn om op te komen tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. De ineffectiviteit ziet volgens eiseres met name op het feit dat geen sprake is van een spoedige beslissing over de rechtmatigheid van de detentie. De vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 is gebaseerd op de toepassing van de grensprocedure. Uit de Afdelingsuitspraken van 3 juni 2016 blijkt dat de bewaringsrechter niet mag beoordelen of een asielaanvraag terecht wordt behandeld in de grensprocedure en dat dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die de rechtmatigheid van het asielbesluit toetst. Eiseres zit op de dag van de zitting echter al negen dagen in grensdetentie en pas in de tweede dag van de asielprocedure. Gezien de termijnen in deze procedure zal het meer dan dertig dagen duren voordat een uitspraak in de asielprocedure wordt gedaan. Dit duurt volgens eiseres te lang en betekent dat haar een effectief rechtsmiddel wordt ontnomen.
6.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het nu voorliggende beroep geen effectief rechtsmiddel is. Hoewel juist is dat de bewaringsrechter blijkens voornoemde uitspraken van 3 juni 2016 van de Afdeling niet mag beoordelen of de asielaanvraag terecht in de grensprocedure wordt behandeld – dat oordeel is immers voorbehouden aan de rechter die de rechtmatigheid van het asielbesluit toetst – betekent dat niet dat de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel per definitie onaantastbaar is geworden. Dat het enige tijd duurt voordat de asielrechter het asielbesluit toetst betekent niet dat het beroep dat nu voorligt geen effectief rechtsmiddel is. In deze procedure kan de rechtbank immers een oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de grensdetentie.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet in strijd is geweest met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd te achten is geweest. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.