ECLI:NL:RBDHA:2017:2279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met AOW-gat en wachtgeldbesluit

Op 9 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een ambtenaar, een voorlopige voorziening vroeg in verband met zijn wachtgeld en de ingangsdatum van zijn AOW. Verzoeker had eerder een verzoek ingediend om zijn wachtgeld door te laten lopen tot de ingangsdatum van zijn AOW, maar dit verzoek werd door de minister van Defensie afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij het zogenaamde AOW-gat, dat hem financieel zou treffen tussen 1 april 2017 en zijn AOW-gerechtigde leeftijd op 14 december 2017, niet kon overbruggen. De voorzieningenrechter merkte op dat er binnen afzienbare tijd een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep te verwachten was, wat de noodzaak voor een voorlopige voorziening verminderde. Verzoeker had de mogelijkheid om zijn ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan, mocht de uitspraak van de Raad ongunstig voor hem uitvallen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening ontbrak en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 maart 2017.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/852
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
tegen

de minister van Defensie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. van Arkel).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2008 heeft verweerder verzoeker op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) aansluitend aan zijn ontslag wachtgeld toegekend tot 1 april 2017.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft verzoeker verzocht de aanspraak op wachtgeld door te laten lopen tot de ingangsdatum van het recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Verweerder heeft de brief van verzoeker van 11 oktober 2016 opgevat als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 24 november 2008.
Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerder op het bezwaarschrift van verzoekster beslist, welke beslissing is aangevuld bij besluiten van 11 januari 2017 en 21 februari 2017.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat verweerder ten onrechte het besluit van 20 december 2016 en de aanvullende besluiten als een beslissing op bezwaar heeft aangemerkt. Die besluiten moeten als een primair besluit worden aangemerkt. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om op grond van artikel 7:1a van de Awb in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter zal nu alleen, zoals door partijen is verzocht, het verzoek om een voorlopige voorziening beoordelen, omdat deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een (voorlopige) rechtsmatigheidstoets van de besluiten. De kwestie is namelijk zeer complex en er is op korte termijn een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: de Raad) over de onderhavige materie te verwachten (zie hierna).
1.2
De voorzieningenrechter zal overeenkomstig artikel 8:81, eerste lid, van de Awb beoordelen of onverwijlde spoed, gelet op betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
2 Zoals ter zitting besproken, staat tussen partijen vast dat verzoeker in de periode tussen 1 april 2017 tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd op 14 december 2017, het zogenaamde AOW-gat, ongeveer € 1.000,- netto per maand minder uitkering ontvangt in vergelijking met de wachtgelduitkering. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van die gegevens uit, omdat zij het niet redelijk acht om van verzoeker te verlangen dat hij per 1 april 2017 vervroegd zijn ouderdomspensioen laat ingaan. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat er op korte termijn definitief uitsluitsel over deze kwestie is te verwachten door de uitspraak van de Raad in soortgelijke zaken en het vervroegd laten ingaan van het ouderdomspensioen onomkeerbare negatieve gevolgen heeft voor de rest van (de looptijd van) zijn ouderdomspensioen.
Verzoeker weet al enige tijd dat de verhoging van de AOW-leeftijd in combinatie met het wachtgeldbesluit voor hem financiële gevolgen heeft. Verzoeker heeft zich daarom financieel kunnen voorbereiden door geld opzij te zetten ter overbrugging van het AOW-gat. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het AOW-gat niet financieel kan overbruggen door bijvoorbeeld zijn spaargeld aan te wenden of geld te lenen. Daarnaast is van belang dat binnen een afzienbare periode een uitspraak van de Raad in deze kwestie is te verwachten. De behandeling bij de Raad staat namelijk gepland op 15 maart 2017. Zelfs indien de Raad er voor kiest om in de Wbad-zaken op dezelfde datum uitspraak te doen als in de UGM-zaken die op 20 april 2017 op zitting gepland staan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog steeds sprake van een afzienbare periode waarbinnen verzoeker zekerheid zal krijgen over de door verweerder getroffen voorziening. Indien de uitspraak van de Raad ongunstig voor verzoeker uitvalt, kan verzoeker alsnog beslissen of hij vervroegd zijn ouderdomspensioen laat ingaan. Met deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening ontbreekt.
Indien de uitspraak van de Raad alsnog lang op zich laat wachten en verzoeker tegen die tijd aannemelijk kan maken dat hij geen financiële middelen heeft om het AOW-gat te overbruggen, kan hij, vanwege gewijzigde omstandigheden, opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Het nieuwe verzoek zal dan naar die stand van zaken worden beoordeeld. Op dit moment wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.