ECLI:NL:RBDHA:2017:2284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van Bbz-uitkering in gift en de gevolgen voor zorgtoeslag

Op 8 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats]. De zaak betreft de omzetting van een Bbz-uitkering in een gift en de gevolgen daarvan voor de zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2015. Eiser had in 2014 een voorschot zorgtoeslag ontvangen van € 942, maar in 2016 werd de zorgtoeslag definitief vastgesteld op nihil, omdat het te veel uitbetaalde bedrag aan zorgtoeslag van eiser werd teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst bij de vaststelling van de zorgtoeslag terecht is uitgegaan van het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. De rechtbank verwijst naar de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), waarin is bepaald dat het toetsingsinkomen van de belanghebbende en zijn partner in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank concludeert dat de omzetting van de lening in een gift geen terugwerkende kracht heeft en daarom niet kan leiden tot een wijziging van de zorgtoeslag voor het jaar 2015.

De rechtbank wijst er ook op dat verweerder een doorzendplicht heeft voor bezwaarschriften die betrekking hebben op het inkomensgegeven. Ondanks dat het beroep ongegrond is verklaard, heeft de rechtbank verweerder opgedragen om het bezwaarschrift van eiser alsnog ter beoordeling aan de inspecteur door te zenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8876

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van8 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 september 2016 op het bezwaar van eiser tegen de hierna onder 3 te noemen definitieve beschikking zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2015.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het bezwaarschrift ter behandeling door te sturen naar de inspecteur van de belastingdienst.

Overwegingen

1. Met dagtekening 27 december 2014 is aan eiser voor het berekeningsjaar 2015 een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 942.
2. Aan eiser is in 2014 op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen 2004 (Bbz) een uitkering betaald in de vorm van een lening. In 2015 is deze lening omgezet in een gift.
3. Met dagtekening 12 augustus 2016 is de zorgtoeslag definitief vastgesteld op nihil. Het te veel uitbetaalde bedrag aan zorgtoeslag is daarbij van eiser teruggevorderd.
4. In geschil is of verweerder de zorgtoeslag terecht op nihil heeft vastgesteld. Meer specifiek in geschil is of verweerder van het juiste toetsingsinkomen is uitgegaan.
5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
6. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
7. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2010:BO3513 en ECLI:NL:RVS:2013:1512), is verweerder ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de inspecteur voor de inkomstenbelasting in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. Verweerder is bij de bepaling van de draagkracht van eiser dan ook terecht afgegaan op het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen.
8. Met ingang van 1 januari 2017 is aan artikel 8.1 van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2011 als onderdeel toegevoegd de omzettingen ingevolge het Bbz van in de vorm van een renteloze lening verstrekte algemene bijstand in een bedrag om niet. Deze uitkeringen worden hiermee buiten aanmerking gelaten in het kader van de heffing van andere belastingen of in het kader van andere wettelijke regelingen. De regeling kent geen terugwerkende kracht en kan eiser voor het onderhavige jaar, te weten het berekeningsjaar 2015, daarom niet baten.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. De rechtbank wijst verweerder erop dat op grond van artikel 21j, tweede lid, van de Awir, een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van de afnemer, voor zover het gericht is tegen het inkomensgegeven, mede wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven. Op verweerder rust in die zin in principe een doorzendplicht van bezwaarschriften, zoals die van eiser, naar de inspecteur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte kennelijk op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in voornoemde bepaling zodat het bezwaarschrift van eiser alsnog dient te worden doorgezonden naar de inspecteur.
De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding verweerder op te dragen het bezwaarschrift van eiser alsnog ter beoordeling aan de inspecteur door te zenden.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)