ECLI:NL:RBDHA:2017:2360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om bijzonder inkomen bij zorg- en huurtoeslag

In deze zaak heeft eiseres een verzoek ingediend om bij de berekening van de zorg- en huurtoeslag over het jaar 2014 bijzonder inkomen buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag. Eiseres heeft in beroep gesteld dat haar verzoek om bijzonder inkomen ten onrechte is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat voor de zorgtoeslag er geen wettelijke basis is om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten, waardoor het toetsingsinkomen van eiseres terecht is gehanteerd. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om bijzonder inkomen in het kader van de zorgtoeslag terecht is afgewezen.

Met betrekking tot de huurtoeslag oordeelt de rechtbank echter anders. De rechtbank stelt vast dat de nabetaling van inkomsten die eiseres heeft ontvangen, zodanig is dat haar toetsingsinkomen onder de maximale inkomensgrens ligt. Hierdoor heeft eiseres recht op huurtoeslag over het jaar 2014. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en draagt hen op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat eiseres geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/4309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 16 mei 2016 waarbij de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen en de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2] en [persoon 3] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien.
Verweerder heeft bij brief van 11 oktober 2016 gereageerd.
Eiseres heeft op 2 en 7 november 2016 nadere informatie verstrekt.
Eiseres is bij brief van de rechtbank van 2 november 2016 op de hoogte gesteld van de behandeling van haar beroep op 15 november 2016. Bij het op 4 november 2016 ingekomen uitstelverzoek heeft eiseres verzocht de zitting na 19 januari 2017 in te plannen. De rechtbank heeft bij brief van 9 november 2016 het uitstelverzoek toegewezen.
Op 6 januari 2017 is de aan eiseres geadresseerde uitnodiging voor de behandeling van haar beroep op 31 januari 2017 aangetekend aan haar verzonden en bij de rechtbank retour ontvangen van Post NL op 26 januari 2017 met daarbij de mededeling “niet afgehaald”. De uitnodiging is vervolgens per gewone post op 26 januari 2017 verzonden aan eiseres. Op 30 januari 2017 heeft eiseres de rechtbank telefonisch verzocht het onderzoek ter zitting uit te stellen, omdat zij pas die dag kennis heeft kunnen nemen van de uitnodiging voor de zitting. Nadat het verzoek op 31 januari 2017 telefonisch door de griffier is afgewezen omdat de rechtbank in de door eiseres aangedragen reden geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek ter zitting uit te stellen, heeft eiseres verklaard dat zij en [persoon 1] niet ter zitting zullen verschijnen.
De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017, waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door [persoon 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag van eiseres over het jaar 2014 definitief vastgesteld op respectievelijk € 82 en nihil en de over dat jaar uitbetaalde voorschotten van respectievelijk € 787 en € 2.272 teruggevorderd. De toeslagen zijn berekend op basis van een vastgesteld inkomen van eiseres van € 27.840.
2. Met dagtekening 24 augustus 2015 heeft eiseres zich gewend tot verweerder met een verzoek om kwijtschelding en een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling. In het verzoek om kwijtschelding heeft eiseres melding gemaakt van haar ontslag en de omstandigheid dat zij van haar ex-werkgever een eindafrekening heeft ontvangen.
3. Bij brief van 21 november 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van 20 augustus 2015. In dit schrijven heeft eiseres aangegeven in 2014 bijzonder inkomen te hebben gehad.
4. Verweerder heeft het bezwaar met dagtekening 21 november 2015 aangemerkt als een verzoek om bij de berekening van de zorg- en huurtoeslag over het jaar 2014 bijzonder inkomen buiten beschouwing te laten (het verzoek bijzonder inkomen). Bij besluit van 22 februari 2016 heeft verweerder het verzoek bijzonder inkomen afgewezen. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres het verzoek te laat heeft ingediend.
5. Bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2016 (het bestreden besluit 1) zijn de bezwaren van eiseres daartegen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
6. Bij herziene beslissing op bezwaar van 11 juli 2016 (het bestreden besluit 2) zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
7. In geschil is of verweerder het verzoek bijzonder inkomen terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Niet in geschil is dat de door eiseres ontvangen nabetaling kwalificeert als een inkomensbestanddeel dat op grond van artikel 2b, eerste lid, onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) op verzoek buiten beschouwing gelaten kan worden.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het verzoek bijzonder inkomen tijdig heeft ingediend. Verweerder had immers de brief van 24 augustus 2015 moeten aanmerken als een verzoek bijzonder inkomen. In dit schrijven heeft eiseres weliswaar niet de juiste juridische termen gebruikt, maar uit dit schrijven kan worden afgeleid dat zij heeft bedoeld een verzoek bijzonder inkomen in te dienen. De brief van 21 november 2015 dient te worden beschouwd als een aanvulling op het schrijven van 24 augustus 2015. Eiseres stelt voorts dat bij de berekening van het recht op toeslagen de door haar in 2014 ontvangen nabetaling van haar voormalige werkgever [naam werkgever] (voormalige werkgever) grotendeels buiten beschouwing dient te blijven, nu dit een nabetaling van loon over eerdere jaren betreft.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht geen rekening is gehouden met het verzoek bijzonder inkomen, omdat het verzoek te laat is ingediend. Op 24 augustus 2015 heeft eiseres niet verzocht om bij de berekening van de zorg- en huurtoeslag over het jaar 2014 inkomen buiten beschouwing te laten, maar heeft zij verzocht om kwijtschelding en een betalingsregeling.
Beoordeling van het geschil
10. De rechtbank overweegt allereerst als volgt. In beroep heeft eiseres de definitieve berekening van de toeslagen over het jaar 2015 overgelegd. In deze procedure kan echter uitsluitend de juistheid van het bestreden besluit ter discussie staan. De definitieve berekening over het jaar 2015 valt daarom buiten de omvang van dit geschil.
11. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Nu het bestreden besluit 1 door het bestreden besluit 2 is vervangen, heeft eiseres geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
12. Met betrekking tot het bestreden besluit 2, overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres het verzoek bijzonder inkomen te laat heeft ingediend. Ter zitting van 29 september 2016 heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de brief van eiseres van 24 augustus 2015 aangemerkt had moeten worden als een verzoek bijzonder inkomen. Hieruit volgt dat eiseres het verzoek bijzonder inkomen tijdig heeft ingediend. Gelet hierop zal het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 2, gegrond worden verklaard en zal de beslissing op bezwaar worden vernietigd. Verweerder heeft zich ter zitting voorts op het standpunt gesteld dat voor de zorgtoeslag er geen wettelijke basis is om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten, dat de nabetaling op grond van de salarisspecificatie van oktober 2014 is berekend op bruto € 5.783,44 en dat ook indien deze nabetaling buiten beschouwing zou worden gelaten, het inkomen van eiseres te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de nabetaling in totaa€ 9.657 bedraagt, maar dat haar voormalige werkgever geen splitsing heeft gemaakt tussen het loon over 2014 en de nabetaling van het achterstallig loon en dat de maximale inkomensgrens niet wordt overschreden. De rechtbank zal dan ook nagaan of de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand gelaten kunnen worden.l
Zorgtoeslag 2014
13. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de berekening van het recht op een toeslag uit dient te gaan van het toetsingsinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. De enige uitzondering die hierop gemaakt kan worden is opgenomen in artikel 2b van het Bht. Voor de zorgtoeslag is er geen wettelijke basis om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat in het onderhavige geval ten onrechte geen uitzondering is gemaakt op het hanteren van het toetsingsinkomen als uitgangspunt bij het bepalen van het recht op zorgtoeslag. Indien eiseres het niet eens is met de hoogte van het vastgestelde inkomen, dient zij zich te wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Verweerder heeft het verzoek bijzonder inkomen dan ook in zoverre terecht afgewezen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, voor zover het bestreden besluit 2 ziet op de zorgtoeslag over het jaar 2014, de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand laten.
Huurtoeslag 2014
14. Het is aan eiseres om aan te tonen dat zij aan de gestelde voorwaarden van artikel 2b, eerste lid, onder b, van het Bht voldoet. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de nabetaling van inkomsten die buiten beschouwing gelaten kan worden zodanig is dat het toetsingsinkomen van eiseres minder is dan de maximale inkomensgrens van € 21.600. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door eiseres in bezwaar overgelegde brief van 8 april 2014 van de voormalige werkgever (gedingstuk 12.3). De rechtbank leidt uit deze brief af dat eiseres in 2014 een nabetaling over de jaren 2011 tot en met 2013 heeft ontvangen van in totaal € 8.926 (€ 9.330 - € 404 over de maanden januari en februari 2014). Naar het oordeel van de rechtbank dient deze nabetaling van € 8.926 aangemerkt te worden als bijzonder inkomen dat in mindering moet worden gebracht op het toetsingsinkomen van eiseres. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een overschrijding van de maximale inkomensgrens, zodat over het jaar 2014 recht bestaat op huurtoeslag. In zijn brief van 11 oktober 2016 heeft verweerder weliswaar gesteld dat hij telefonisch contact heeft gehad met de voormalige werkgever van eiseres en dat deze hem er op heeft gewezen dat de over het jaar 2014 opgebouwde vakantie-uren en het vakantiegeld van in totaal € 751,40 in oktober 2014 zijn uitbetaald, maar deze stelling wordt niet ondersteund door verifieerbare bewijsstukken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder hierin te volgen. Daar komt bij dat eiseres met het overleggen van haar salarisspecificatie van mei 2014, aannemelijk heeft gemaakt dat het over het jaar 2014 opgebouwde vakantiegeld in de maand mei is uitbetaald. Echter, ook indien de rechtbank rekening houdt met het bedrag van € 751,40, is geen sprake van een overschrijding van de maximale inkomensgrens. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover dit besluit ziet op de huurtoeslag over het jaar 2014, niet in stand kunnen blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder de huurtoeslag over het jaar 2014 op basis van het gewijzigde toetsingsinkomen zal moeten herberekenen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 2, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover het de zorgtoeslag
over het jaar 2014 betreft, in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder met betrekking tot de huurtoeslag over het jaar 2014 een nieuwe
beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)