In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een deelgeschil naar aanleiding van een ongeval dat op 18 april 2014 heeft plaatsgevonden. De verzoeker, die werkzaam was bij Luiten Vleeswaren, heeft letsel opgelopen door een snijwond veroorzaakt door een collega. De verzoeker stelt dat Luiten Vleeswaren niet de vereiste veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en dat de werkgever daarmee zijn zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft geschonden. De verzoeker heeft Luiten Vleeswaren aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval en verzoekt de rechtbank te bepalen dat Amlin, de verzekeraar van Luiten Vleeswaren, gehouden is alle schade te vergoeden.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de relevante feiten in deze zaak nog niet vaststaan. Er is onduidelijkheid over de toedracht van het ongeval, waarbij partijen verschillende versies van de gebeurtenissen hebben gegeven. De kantonrechter concludeert dat nader feitenonderzoek noodzakelijk is en dat het verzoek van de verzoeker zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De kantonrechter wijst het verzoek af op grond van artikel 1019z Rv, omdat de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
Daarnaast heeft de kantonrechter opgemerkt dat, zelfs als de lezing van de verzoeker juist zou zijn, dit niet zou leiden tot aansprakelijkheid van Luiten Vleeswaren. De kantonrechter oordeelt dat Luiten Vleeswaren correct heeft gehandeld na het snijincident en dat de verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het tijdig inschakelen van medische zorg. De kosten van de procedure worden niet voor vergoeding in aanmerking gebracht, omdat de kantonrechter van oordeel is dat het verzoek volstrekt onnodig en onterecht was. De beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten op 8 februari 2017.