ECLI:NL:RBDHA:2017:2630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
NL17.459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht in vreemdelingenbewaring gestelde jongeman moet worden vrijgelaten en ontvangt schadevergoeding

Op 8 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een jongeman die onterecht in vreemdelingenbewaring was gesteld. De jongeman, geboren in 2000 en van Algerijnse nationaliteit, was op 25 januari 2017 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. Hij had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende had onderbouwd dat de jongeman meerderjarig was. De rechtbank stelde vast dat de jongeman onder toezicht stond van de jeugdreclassering en een voogdijinstelling, wat erop wees dat hij mogelijk minderjarig was. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de mogelijkheid van minderjarigheid niet had meegewogen in zijn besluitvorming, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Hierdoor was de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kende de jongeman een schadevergoeding toe van € 1.145,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van de jongeman, tot een bedrag van € 990,--, vergoed door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.459
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 februari 2017 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 2000, van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, eiser
(gemachtigde [naam gemachtigde] ),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde [naam] ).

Procesverloop

Op 25 januari 2017 is eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 29 januari 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 februari 2017. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Kasmi als tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

1.1
Eiser voert – onder meer – aan dat in de maatregel van bewaring ten onrechte niet is meegewogen de omstandigheid dat eiser stelt dat hij minderjarig is.
1.2
Eiser heeft asiel gevraagd, welke aanvraag vanwege wenselijk geacht nader onderzoek op 23 januari 2017 verder wordt behandeld in de Verlengde Asielprocedure. Verweerder heeft in verband met eisers gestelde minderjarigheid enkele vragen gesteld aan eiser en verweerders inschatting is dat eiser op grond van uiterlijke kenmerken zowel als het gedrag van eiser ongeveer 19 jaar oud is. Dat heeft verweerder neergelegd in een memo van 1 februari 2017.
1.3
De rechtbank overweegt het volgende. In de maatregel van bewaring heeft verweerder geen enkele overweging gewijd aan de mogelijke minderjarigheid van eiser. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt onder meer naar voren dat eiser in het kader van het strafrecht door de kinderrechter is veroordeeld en dat eiser onder toezicht is gesteld van de jeugd reclassering. Ook is eiser onder de hoede van het NIDOS. Het NIDOS voert als onafhankelijke (gezins-)voogdij instelling, op grond van de wet, de voogdijtaak uit voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen. De overgelegde memo van 1 februari 2017 en een door verweerder ter zitting genoemd proces-verbaal van gelijke strekking, dat verweerder niet aan dossier heeft toegevoegd, van een verbalisant die eveneens de inschatting maakte dat eiser meerderjarig is, zijn onvoldoende om er met zekerheid van uit te kunnen gaan dat eiser meerderjarig is. De bewijswaarde van deze verklaringen is onduidelijk, reeds nu niet bekend is op grond waarvan de stellers daarvan een specifieke deskundigheid zouden bezitten op het gebied van het vaststellen van leeftijd of meerderjarigheid. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de stellers in elk geval geen medici zijn en dat geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, nog daargelaten de vraag of in dat geval wel een betrouwbare inschatting kan worden gemaakt van de leeftijd van eiser. Bovendien is niet bekend welke foutmarge bij verweerders inschatting in acht moet worden genomen. Dit klemt te meer, nu de geschatte leeftijd van 19 jaar relatief dicht bij de leeftijdgrens van meerderjarigheid ligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder er niet zonder meer van uit mag gaan dat eiser meerderjarig is en dat verweerder de mogelijkheid dat eiser toch, ondanks een andere inschatting van verweerder, minderjarig is had moeten betrekken in zijn afweging en in de motivering van de maatregel van bewaring en het lichter middel. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zeer terughoudend te werk moet gaan bij inbewaringstelling van (vermoedelijke) minderjarigen en dat verweerder dit kenbaar moet meewegen. Dit betekent dat de maatregel van bewaring lijdt aan een motiveringsgebrek. Eisers beroepsgrond slaagt.
2. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig is, want in strijd met het motiveringsbeginsel zoals bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
3. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.145,-- (1x105 + 13x80).
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,--en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.145,-- (elfhonderdvijfenveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-- (negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 8 februari 2017 door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.