ECLI:NL:RBDHA:2017:3069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 27273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Eritrees religieus huwelijk in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van een Eritrees religieus huwelijk in het kader van gezinshereniging. Eiseres, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De minister stelde dat het religieuze huwelijk van eiseres niet rechtsgeldig was volgens het internationaal privaatrecht, omdat het niet was ingeschreven in de registers van de kebabi, zoals vereist volgens het Country of Origin Information Report van het European Asylum Support Office. De rechtbank oordeelde echter dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het huwelijk niet als rechtsgeldig kon worden erkend. De rechtbank concludeerde dat uit het Eritrese wetboek niet blijkt dat inschrijving in de kebabi noodzakelijk is voor de geldigheid van een religieus huwelijk. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/27273
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 februari 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [de vrouw] 1995, van Eritrese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. J. Bravo Mougán),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf met als doel ’gezinshereniging in het kader van nareis’ afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Op 23 november 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2017. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de man] (referent) en G. Ogbamichael, tolk in de taal Tigrinya.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om te worden ontheven van de verplichting om griffierecht te betalen. Bij brief van 19 december 2016 heeft de griffier de gemachtigde van eiseres erop gewezen dat dit beroep op betalingsonmacht vooralsnog is afgewezen omdat op grond van de door eiseres verstrekte gegevens niet kan worden beoordelen of zij aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen en wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht daarom af.
2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Referent, van Eritrese nationaliteit, is bij beschikking van 24 februari 2014 op grond van artikel 29, eerste lid en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig van 2 januari 2014 tot 2 januari 2019. Op 25 maart 2014 heeft referent namens eiseres een aanvraag om verlening van een mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis ingediend. De onderhavige aanvraag is door referent op 18 juni 2015 namens eiseres ingediend. Referent stelt de echtgenoot van eiseres te zijn.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit, gehandhaafd bij bestreden besluit, afgewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat referent alleen een kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd. Nu het huwelijk niet is ingeschreven in de registers van de kebabi en dit wordt verlangd om het traditionele huwelijk als rechtsgeldig huwelijk te accepteren, is geen sprake van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Eiseres wordt daarom als partner aangemerkt, in plaats van als echtgenote. Verweerder heeft zich voorts gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij behoorde tot het gezin van referent bij zijn binnenkomst in Nederland.
2.3.
In beroep heeft eiseres het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
3.1.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a.de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b.de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c. (…)
3.2.
Paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt, voor zover van belang, dat de referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
4.1.
Eiseres heeft het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk betwist, waarbij zij heeft gewezen op boek 1, artikel 113 en boek 2, artikel 518, van het Civiele Eritrese wetboek, alsmede op verklaringen van twee voormalige rechters uit Eritrea, Amanuel Yohannes Abraha en Biniam Ghebremichael.
4.2.
Volgens eiseres, hetgeen verweerder niet heeft betwist, luidt artikel 113 van boek 1 van het Civiele Eritrese wetboek als volgt:
“A declaration of marriage and the drawing up of the record of marriage shall be required in all cases, irrespective of the form according to which the marriage is celebrated”.
In artikel 518 van boek 2 van het Civiel Eritrese wetboek staat volgens eiseres:
“(1) Marriages may be contracted before a civil status officer.
(2) Marriages may also be contracted according to the religion of the parties or to local custum.
4.3.
Het huwelijk van eiseres en referent is kerkelijk geregistreerd en zij hebben ook een huwelijksakte ontvangen. Nu het kerkelijk huwelijk in Eritrea gezien wordt als een officieel erkend huwelijk, moet verweerder op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek dit huwelijk ook als officieel huwelijk erkennen, aldus eiseres.
4.4.
In het verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van de stelling dat inschrijving in de kebabi noodzakelijk is gewezen op het Country of Origin Information Report over Eritrea van mei 2015 van het European Asylum Support Office (EASO).
Op bladzijde 56 van dat rapport is het volgende opgenomen:
“Religious documents are not recognised by the authorities as valid identity documents but must in some cases be provided in order to register a marriage in the civil registers. Religious marriages are recognised in Eritrea; an additional official (state) marriage certificate is not required but the marriage must be entered into the kebabi administration’s register.”
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een religieus huwelijk naar Eritrees recht mogelijk is. Verweerder betwist echter dat sprake is van een “wettig” huwelijk.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in de hiervoor genoemde artikelen uit het Eritrese wetboek niet staat dat een religieus huwelijk naar Eritrees recht moet worden ingeschreven in de registers van de kebabi om rechtsgeldig te zijn. Volgens verweerder volgt dat wel uit genoemd rapport van het EASO. In de betreffende passage uit het EASO-rapport wordt evenwel niet toegelicht wat de juridische grondslag is van het genoemde vereiste van inschrijving in de kebabi. Bovendien blijkt uit deze passage niet zondermeer dat een huwelijk dat niet in de kebabi is ingeschreven niet rechtsgeldig is naar Eritrees recht. Het standpunt van verweerder dat het huwelijk naar Eritrees recht niet rechtsgeldig is, is zonder nadere motivering niet goed te volgen. Zoals blijkt uit het verweerschrift en de toelichting van verweerder ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de artikelen van het Eritrese wetboek volgt dat geen civiele inschrijving nodig is voor de geldigheid van het huwelijk. Een traditioneel huwelijk kan evenwel niet als “wettig” huwelijk worden aangemerkt zonder inschrijving in de kebabi. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd wat het verschil is tussen een “geldig” en een “wettig” huwelijk en wat het verschil is met “rechtsgeldig”. Daarmee heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet is voldaan aan de voorwaarde voor erkenning van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijk wordt erkend als het volgens recht van de staat waar huwelijk voltrokken is rechtsgeldig is.
5.3.
Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.4.
Het is naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om een nader gemotiveerd nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor finale geschilbeslechting. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5.5.
In verband met het nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de rechtbank ten slotte dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat niet langer het standpunt wordt gehandhaafd dat de samenwoning van eiseres en referent is verbroken als gevolg van de beslissing van referent om eerst te sparen voor een eigen woning. Nu de rechtbank reeds op grond van het voorgaande het beroep van eiseres gegrond verklaart en verweerder een nieuw besluit dient te nemen waarbij opnieuw beoordeeld dient te worden of sprake is van een huwelijk dat erkend dient te worden, laat de rechtbank hetgeen overigens tussen partijen in geschil is onbesproken.
5.6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
5.7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-- (zegge: negenhonderd en negentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:EB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.