ECLI:NL:RBDHA:2017:3426
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beschikking inzake proceskostenveroordeling na ingetrokken verzoek werknemer met vervalst stuk
In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 1 maart 2017, is de kantonrechter ingegaan op een verzoekschrift dat door de werknemer was ingediend, maar later werd ingetrokken. De werknemer had een verzoek ingediend dat gebaseerd was op een document dat door de werkgever als vervalst werd aangemerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, door het intrekken van het verzoekschrift, de werknemer als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. Dit leidde tot een proceskostenveroordeling in het voordeel van de werkgever. De kantonrechter heeft op basis van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) besloten om af te wijken van het forfaitaire advocatentarief, omdat de werknemer een vervalst stuk in het geding had gebracht. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de werknemer niet zou zijn ingesteld zonder dat vervalste document. De werknemer had zijn verzoek ingetrokken met de mededeling dat hij een andere baan had gevonden, maar de kantonrechter concludeerde dat de werkelijke reden de ontdekking van het vervalste document was. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde van de werkgever. De werkgever had ook een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, maar dit werd niet inhoudelijk behandeld omdat de kantonrechter niet tot een oordeel kwam over de nieuwe arbeidsovereenkomst. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.