Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 april 2016 en de daarin genoemde gedingstukken;
- de akte houdende bewijslevering en overlegging nadere producties van de zijde van ATG, ingekomen ter griffie op 13 juli 2016, met producties 18 en 19;
- de antwoordakte naar aanleiding van akte houdende bewijslevering en overlegging nadere producties van de zijde van Majestic, ingekomen ter griffie op 6 september 2016.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
- ATG heeft hiertegen ingebracht dat nietigverklaring achterwege moet blijven omdat de aanduiding MAXIFLEX door inburgering onderscheidend vermogen heeft gekregen in de zin van artikel 52 lid 2 jo artikel 7 lid 3 UMVo. Hetgeen ATG heeft aangevoerd ter onderbouwing van deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank echter vooralsnog ontoereikend om te kunnen vaststellen dat het merk op de relevante peildatum, 27 oktober 2010, inderdaad was ingeburgerd in de hiervoor bedoelde zin (r.o. 2.15 tot en met 2.26);
- Nu ATG echter uitdrukkelijk (nader) bewijs van haar stelling heeft aangeboden, zal de rechtbank haar tot deze (nadere) bewijslevering toelaten (r.o. 2.6).
“een merkenrechtelijke inbreuk vormde en vormt op de door ATG gebruikte naam ‘Maxiflex’”te worden afgewezen. Op een nietig merk kan immers geen inbreuk worden gemaakt.