ECLI:NL:RBDHA:2017:3803
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing tenuitvoerlegging gevangenisstraf en intrekking strafonderbreking
In deze zaak vordert de eiser, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, de opheffing van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf. De eiser is in 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en bevindt zich momenteel in detentie. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 8 maart 2017 de eerder verleende strafonderbreking ingetrokken, omdat het benodigde reisdocument voor zijn uitzetting naar Marokko nog niet was verstrekt. De eiser stelt dat deze intrekking onterecht is en dat hij recht heeft op de strafonderbreking, aangezien hij bereid is om Nederland te verlaten zonder terug te keren. De Staat verzet zich tegen de vordering van de eiser en stelt dat de intrekking van de strafonderbreking gerechtvaardigd is.
De voorzieningenrechter overweegt dat de eiser de intrekking van de strafonderbreking moet aanvechten via de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), en dat de burgerlijke rechter in deze procedure niet kan ingrijpen. De rechter merkt op dat, zelfs als de strafonderbreking niet was ingetrokken, de vordering van de eiser niet toewijsbaar zou zijn geweest, omdat hij niet kan voldoen aan de voorwaarde van onmiddellijk vertrek uit Nederland. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.