ECLI:NL:RBDHA:2017:3832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van informatiebeschikking en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats]. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een informatiebeschikking die hem op 13 januari 2015 was opgelegd. De inspecteur had deze informatiebeschikking bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2016 vernietigd, maar had het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 29 maart 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door [persoon], terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. C.M.C. Koopman en mr. E. Rutten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatiebeschikking is herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen derde was ingeschakeld voor beroepsmatige bijstand in de bezwaarfase, waardoor de afwijzing van de kostenvergoeding door de inspecteur terecht was.

Eiser heeft echter recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar is verstreken tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak, wat de redelijke termijn overschrijdt. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot betaling van € 500 aan eiser als schadevergoeding. Daarnaast zijn de reiskosten en verletkosten van eiser vergoed, maar zijn de werkelijke proceskosten niet toegewezen, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8478

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 april 2017 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 september 2016 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem gegeven informatiebeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Eiser is verschenen, vergezeld van [persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.C. Koopman en mr. E. Rutten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 237;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Aan eiser is met dagtekening 13 januari 2015 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gegeven (de informatiebeschikking).
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking en verzocht om een vergoeding van de door hem in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de informatiebeschikking vernietigd. Het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar is afgewezen.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht heeft afgezien van de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand van eiser in bezwaar.
5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar en beroep.
6. De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift van verweerder en de daarbij behorende stukken te laat zijn ingediend. In overleg met partijen is de rechtbank ter zitting tot het oordeel gekomen dat het verweerschrift en de daarbij behorende stukken tot de stukken van het geding behoren.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat de informatiebeschikking bij uitspraak op bezwaar is vernietigd. Hetgeen eiser met betrekking tot de informatiebeschikking heeft aangevoerd, valt daarom buiten de omvang van dit geschil.
8. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking is herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard en is de uitspraak op bezwaar vernietigd. Verweerder heeft zich in beroep voorts op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank zal dan ook nagaan of de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand gelaten kunnen worden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een derde die in de bezwaarfase voor beroepsmatige bijstand is ingeroepen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bezwaarschrift is ingediend door eiser. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand gelaten.
10. Eiser verzoekt tevens om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen de indiening van het bezwaarschrift op 19 februari 2015 en deze uitspraak is een periode van twee jaar en bijna twee maanden verstreken. Dit is meer dan de redelijk te achten termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep tezamen. Daardoor bestaat recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Die vergoeding bedraagt € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee de redelijke termijn is overschreden. De overschrijding is in dit geval volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan de zijde van eiser van € 500.
11. Nu het beroep gegeven het oordeel onder 8 gegrond is verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten omdat eiser geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verweerder zijn uitspraak op bezwaar tegen beter weten in heeft genomen. Overigens heeft eiser de door hem gestelde kosten niet aannemelijk gemaakt. Nu niet gebleken is dat eiser zich in de onderhavige beroepsprocedure heeft laten bijstaan door een rechtsbijstandsverlener, bestaat geen aanleiding om de kosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden. De rechtbank ziet wel aanleiding om de reiskosten van eiser van afgerond € 12, zijnde reiskosten voor het traject [traject] op basis van 2e klas openbaar vervoer, en zijn verletkosten van in totaal € 225 (3 uren á € 75 voor het bijwonen van de zitting) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.