ECLI:NL:RBDHA:2017:3849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en terugvordering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de wijziging van de hoogte van het AOW-pensioen en de terugvordering van te veel ontvangen AOW. Eiseres, die vanaf 30 september 2013 samenwoont met een andere persoon, ontving vanaf 29 juni 2015 een AOW-pensioen naar de norm voor alleenstaanden. De Svb heeft echter vastgesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, waardoor eiseres recht heeft op een lager pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat eiseres en haar medebewoner een gezamenlijke huishouding voeren, op basis van objectieve criteria zoals het delen van huishoudelijke taken en financiële verstrengeling. Eiseres heeft tegen de besluiten van de Svb bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van de Svb, inclusief de terugvordering van € 1.905,14, rechtmatig zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder.

(gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 30 september 2013 samenwoont waardoor haar pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 29 juni 2015 verandert.
Bij besluit van eveneens 1 december 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf juni 2015 een bruto bedrag van € 1.905,14 teveel AOW-pensioen heeft ontvangen, hetgeen zij moet terugbetalen.
Bij besluit van 3 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 19 februari 2015 heeft eiseres een aanvraag om een AOW-pensioen ingediend. Bij besluit van 20 februari 2015 heeft verweerder eiseres vanaf 29 juni 2015 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Omdat eveneens een ander persoon staat ingeschreven op het adres van eiseres is verweerder op 1 mei 2015 een onderzoek gestart naar de leefsituatie van eiseres.
Op 4 november 2015 heeft door 2 toezichthouders van de Svb een huisbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is op 25 november 2015 een handhavings-rapportage opgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres sinds september 2013 een gezamenlijke huishouding voert met [persoon] ( [persoon] ). Eiseres is hoofdhuurder van het appartement dat zij samen bewonen, [persoon] onderhuurder. [persoon] betaalt maandelijks een bedrag van € 609,- aan huur aan eiseres.
1.2
Bij primair besluit 1 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 30 september 2013 samenwoont waardoor haar pensioen op grond van de AOW per 29 juni 2015 verandert.
1.3
Bij primair besluit 2 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf juni 2015 een bedrag van € 1.905,14 teveel AOW-pensioen heeft ontvangen, hetgeen zij moet terugbetalen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding aangezien aan het huisvestingscriterium en aan het zorgcriterium wordt voldaan. In dit verband heeft verweerder overwogen dat eiseres en [persoon] beiden het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en geen sprake is van zelfstandige afzonderlijke bewoning van een gedeelte van de woning door ieder van hen. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres en [persoon] ongeveer 10 uur per week gezamenlijk doorbrengen. Eén van beiden haalt boodschappen, die worden verrekend met elkaar. De woonkamer en keuken zijn ingericht met attributen van beiden. Er zijn geen afspraken vastgelegd over het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes of de aanschaf van witgoed, zoals een wasmachine die zij gezamenlijk gebruiken. Kerstkaarten worden naar gezamenlijke vrienden gestuurd. Samen gaan zij 1 tot 2 keer per jaar op vakantie. Er is volgens verweerder geen sprake van een commerciële relatie, omdat niet van commercieel vormgegeven en gewaardeerde zorg kan worden gesproken. Het had eiseres naar de mening van verweerder, gelet op de bijlage bij het toekenningsbesluit van 20 februari 2015, redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat haar woonsituatie van invloed is op de hoogte van het AOW-pensioen. Herziening met volledig terugwerkende kracht acht verweerder niet kennelijk onredelijk, omdat geen dringende redenen aanwezig zijn. Voorts is volgens verweerder niet gebleken van sociale of financiële omstandigheden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat aan het zorgcriterium wordt voldaan, omdat 5 keer per week gezamenlijk wordt gedineerd, dat [persoon] ook voor eiseres kookt, dat beiden huishoudelijke werkzaamheden doen, zoals wassen en strijken, en dat gebruiksgoederen door beiden voor de helft worden betaald.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij en [persoon] een gezamenlijke huishouding voeren. Zij delen weliswaar dezelfde woning, maar er is geen sprake van zorgdragen voor elkaar door middel van het delen van de kosten van de huishouding of op andere wijze. Beiden leiden hun eigen leven en houden hun financiën gescheiden. Bovendien is sprake van een huurovereenkomst met [persoon] en een reële huurprijs. Zij hebben ieder hun eigen attributen, eigen woon-slaapkamer met eigen televisie, maar omdat zij de woonkamer en keuken delen brengen zij tijd met elkaar door. [persoon] heeft een slot op haar deur. Ieder doet haar eigen boodschappen en betaalt haar eigen lasten. De kosten van de huishouding worden niet gedeeld. Ieder heeft een eigen auto. Dat zij op voorhand het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes of witgoed niet hebben vastgelegd, betekent niet dat sprake is van wederzijdse zorg. Ook het feit dat zij eenmaal samen op vakantie zijn geweest mag voorts niet leidend zijn. Uit het totaalbeeld kan niet tot een gezamenlijke huishouding worden geconcludeerd, aldus eiseres.
4.1
Artikel 9 van de AOW onderscheidt - voor zover hier van belang - een ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en de gehuwde pensioengerechtigde.
4.2
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3
Ingevolge artikel 49 van de AOW - voor zover van belang - is de pensioengerechtigde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
4.4
Ingevolge artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a., van de AOW herziet de Svb onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en ter zake van weigering van ouderdoms-pensioen, een dergelijk besluit of trekt zij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.5
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding beantwoord te worden aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
5.2
Het eerste criterium waaraan, gelet op artikel 1, vierde lid, van de AOW, moet zijn voldaan, is dat betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat daarvan uit dat eiseres en [persoon] ten tijde in geding beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres] te [woonplaats] (Z-H), zodat aan het eerste criterium is voldaan.
5.4
Het tweede criterium waaraan, gelet op artikel 1, vierde lid, van de AOW, moet zijn voldaan, is dat sprake is van wederzijdse verzorging. Deze kan volgens vaste jurisprudentie van de CRvB blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en daarmee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval aan het verzorgingscriterium is voldaan.
5.5
De gegevens zoals die naar voren komen uit de gedingstukken, onder andere uit de handhavingsrapportage van 25 november 2015 en de door eiseres ondertekende checklist, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat sprake is van wederzijdse zorg, die hetgeen in een commerciële relatie gebruikelijk is te boven gaat. Hierbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat [persoon] voor beiden de boodschappen doet, dat [persoon] voor eiseres kookt, dat de maaltijden 5 keer per week gezamenlijk worden genuttigd, dat zij samen huishoudelijke werkzaamheden verrichten, dat de woonkamer en de keuken zijn ingericht met attributen van beiden en dat zij samen twee keer per jaar op vakantie gaan, zoals eiseres heeft aangegeven op de door haar op 4 november 2015 ondertekende checklist.
Voorts acht de rechtbank van belang dat de intentie van eiseres en [persoon] om bij elkaar te gaan wonen, en recentelijk samen zijn verhuisd, niet is ingegeven door een commerciële relatie. Het in beroep door eiseres ingenomen standpunt dat eiseres en [persoon] slechts eenmaal samen op vakantie zijn geweest acht de rechtbank op grond van de eerder afgelegde verklaring niet geloofwaardig. De stelling van eiseres dat ieder zijn eigen boodschappen doet acht de rechtbank evenmin geloofwaardig, nu eiseres op de checklist heeft vermeld dat Van den Broeke voor het doen van boodschappen zorgdraagt. Ook hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat in de modelovereenkomst huur van 16 juni 2015 is vermeld dat [persoon] toegang heeft tot de woonkamer en van de (vaste) telefoon gebruik maakt.
5.6
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van wederzijdse zorg, waarbij eiseres een financiële bijdrage levert aan de huishouding. Dat sprake is van een huurovereenkomst en een reële huurprijs doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Hiermee is ook aan het tweede wettelijke criterium voor de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding, de wederzijdse verzorging, voldaan.
5.7.
Nu aan beide criteria wordt voldaan heeft verweerder mogen uitgaan van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW tussen eiseres en [persoon] met ingang van 29 juni 2015.
6. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 17a, eerste lid, van de AOW, terecht heeft besloten het naar de norm voor een ongehuwde aan eiseres toegekende ouderdomspensioen vanaf juni 2015 te herzien in pensioen naar de norm voor een gehuwde.
7. Gelet op artikel 24, eerste lid, van de AOW is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overgegaan tot terugvordering van het ouderdomspensioen dat als gevolg van het besluit als bedoeld in artikel 17 van de AOW onverschuldigd is betaald, zijnde een bruto bedrag € 1.905,14.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 24, vijfde lid van de AOW.
8. Het beroep is dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.