Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
1.De voorgeschiedenis en het procesverloop
2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van verzoeksters
4.Het standpunt van de gewraakte rechters
5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn gewordenals bedoeld in artikel 37 lid 1 Rv. Tot die beslissing is mede redengevend dat verzoeksters al eerder (namelijk sedert 3 maart 2017) op grond van de e-mailwisseling met de rechtbank en daarna de comparitie van partijen van 6 maart 2017 wisten dat de rechtbank op straffe van toepassing van artikel 22 Rv overlegging van de polis met voorwaarden verlangde. Weliswaar werd aan verzoeksters pas door het e-mailbericht van de rechtbank van 4 april 2017 bekend
welke gevolgtrekkingde rechtbank zou verbinden aan het niet overleggen van de stukken, maar op dat punt liet dat e-mailbericht aan duidelijkheid niets te wensen over. Verzoeksters hadden dan ook redelijkerwijs binnen enkele dagen het verzoek tot wraking kunnen en moeten indienen, mede gelet op de voortzetting van de comparitie die op 19 april 2017 was voorzien. Van deze datum waren verzoeksters al op 9 maart 2017 op de hoogte gebracht door de rechtbank. Verzoeksters hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het tijdsverloop van tien dagen tussen het e-mailbericht van de rechtbank en het indienen van het wrakingsverzoek kunnen rechtvaardigen.