ECLI:NL:RBDHA:2017:3991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
C/09/530728 / KG RK 17-640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in civiele procedure over aansprakelijkheid na schietpartij

In deze zaak hebben verzoeksters, Reaal schadeverzekeringen N.V. en Vivat N.V., een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters L. Alwin, S.J. Hoekstra-van Vliet en R.C. Hartendorp van de rechtbank Den Haag. Dit verzoek volgde op een e-mail van de rechtbank waarin werd verzocht om relevante polisgegevens met betrekking tot een aansprakelijkheidsverzekering van de ouders van de dader van een schietpartij in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011. De eisers in de bodemprocedure, die de ouders aansprakelijk stellen voor de gevolgen van deze schietpartij, hebben de rechtbank verzocht om deze gegevens te overleggen. De rechtbank heeft aangegeven dat als de gevraagde stukken niet worden verstrekt, zij de gevolgtrekking zal maken dat de polis dekking bood voor de dader, wat de rechtsstrijd zou beïnvloeden.

Verzoeksters hebben aangevoerd dat de rechtbank de schijn van partijdigheid heeft gewekt door te eisen dat een niet-bestaand document wordt overgelegd en dat de rechtbank niet voldoende rekening houdt met hun belangen. De gewraakte rechters hebben echter betwist dat er sprake is van partijdigheid en hebben gesteld dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, aangezien de feiten waarop het verzoek is gebaseerd al eerder bekend waren. De wrakingskamer heeft op 18 april 2017 het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/20
zaak-/rekestnummer: C/09/530728/ KG RK 17-640
zaak-/rolnummer: C/09/515177 / HA ZA 16-860
datum beschikking: 18 april 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
Reaal schadeverzekeringen N.V. te Zoetermeer en Vivat N.V. te Utrecht,
woonplaats kiezende te Rotterdam,
verzoeksters,
advocaten: mrs. W.A.M. Rupert en P.C. Knijp,
strekkende tot wraking van:
mrs. L. Alwin, S.J. Hoekstra-van Vliet en R.C. Hartendorp,
rechters in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden:
[eiser sub 1] en een twaalftal anderen,
eisers in de bodemprocedure,
advocaat: mr. L.M. Lalji;
[vader] en [moeder] ,
gedaagden in de bodemprocedure,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
In de bodemprocedure met bovengenoemd zaak-/rolnummer hebben een dertiental eisers de gedaagden, zijnde de ouders van Tristan van der [V.] – [moeder] en [vader] (hierna ook: de ouders) – en hun verzekeraars Reaal schadeverzekeringen N.V. te Zoetermeer en Vivat N.V. te Utrecht (hierna: Reaal en Vivat) aangesproken op grond van een beweerdelijk onrechtmatig handelen. De eisers houden de ouders aansprakelijk voor de gevolgen van de schietpartij van 9 april 2011 in winkelcentrum De Ridderhof te Alphen aan den Rijn, waarvoor hun zoon Tristan verantwoordelijk was. In deze procedure spreken de eisers ook de aansprakelijkheidsverzekeraar van de ouders aan. De procedure gaat over het verwijt van de eisers, dat – samengevat – de ouders onvoldoende zouden hebben gedaan om de schietpartij in winkelcentrum De Ridderhof te Alphen aan den Rijn van 9 april 2011 te voorkomen.
1.2.
Voorafgaand aan de op 6 maart 2017 geplande comparitie, heeft de rechtbank bij een tweetal e-mailberichten op 2 maart 2017 de raadsman van verzoeksters verzocht per omgaande (onder meer) een kopie van de relevante polis en de daarbij behorende toepasselijke polisvoorwaarden toe te sturen.
1.3.
Nadat de raadsman had aangegeven dat het praktisch niet mogelijk was om voor de zitting na te gaan of de door de rechtbank verzochte informatie nog voorhanden was, heeft de rechtbank later op 3 maart 2017 bij e-mailbericht laten weten dat het verzoek om stukken te overleggen gold als een bevel ex artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.4.
Tijdens de zitting op 6 maart 2017 hebben verzoeksters vervolgens een polisblad uit
2004 overgelegd, alsmede de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden.
Tijdens voornoemde zitting is bepaald dat de comparitie op 19 april 2017 zou worden voortgezet. Verzoeksters hebben toegezegd de door de rechtbank opgevraagde stukken voor de voortzetting van de comparitie aan de rechtbank toe te zenden.
1.5.
Bij brief van 31 maart 2017 heeft de raadsman van verzoeksters een aantal door de rechtbank gevraagde stukken in het geding gebracht en daarbij aangegeven dat meer of andere polisaanhangsels dan die tijdens de laatste zitting zijn overhandigd, niet te achterhalen zijn en derhalve niet in de procedure kunnen worden overgelegd.
1.6.
Bij e-mailbericht van 4 april 2017 heeft de rechtbank het volgende aan de raadsman van verzoeksters medegedeeld:
“Naar aanleiding van uw brief met bijlagen van 31 maart jl. bericht ik u als
volgt. De rechtbank wenst - zo spoedig mogelijk - van u de relevante
polis gegevens ten tijde van het schietincident te ontvangen: het polis blad dat
betrekking heeft op de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering van [de ouders]
ten tijde van het schietincident en de
bijbehorende voorwaarden waaruit de omvang van de dekking blijkt.
Dit verzoek is gebaseerd op artikel 22 Rv. Indien de gevraagde stukken niet
worden verstrekt zat de rechtbank - gebruikmakend van de aan haar in
voornoemde bepaling gegeven bevoegdheid daartoe - daaraan de gevolgtrekking
verbinden dat zij als vaststaand aanneemt dat de polis van [de ouders]
ten tijde van het schietincident dekking bood voor hun bij hen in
huis wonende zoon. Tijdens de zitting is deze mogelijkheid besproken, met de
vraag of Reaal zich alsdan op de opzetclausule zou beroepen of dat zij dat dan
- net als Nationale Nederlanden heeft gedaan - achterwege zou laten. De
rechtbank merkt op dat, indien de verzekering van [de ouders]
dekking biedt en Reaal zich niet op de opzetclausule beroept, het de vraag
is of nog belang bestaat bij beoordeling van de vordering van [de ouders]
. In dat geval is het de vraag of voorzetting van de
comparitie nodig is.”
1.7.
Naar aanleiding van voornoemd e-mailbericht van de rechtbank d.d. 4 april 2017, heeft de raadsman op 14 april 2017 namens verzoeksters schriftelijk verzocht de rechtbank te wraken. Op 14 april 2017 heeft de wrakingskamer van de gewraakte rechters een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ontvangen. Ten slotte is op 18 april 2017 een aanvullende schriftelijke reactie van de gewraakte rechters ontvangen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 april 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeksters is mr. P.C. Knijp verschenen. Het wrakingsverzoek is door hem aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
Namens de eisers in de bodemprocedure is mr. L.M. Lalji verschenen. Hij heeft zijn reactie op het wrakingsverzoek naar voren gebracht aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.
De gewraakte rechters hebben hun standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoeksters

Verzoeksters stellen dat de rechtbank de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen, als gevolg waarvan het proces niet eerlijk en in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) verloopt. Verzoeksters hebben aan het wrakingsverzoek – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan ten grondslag gelegd:
- de rechtbank wenst overlegging van een niet bestaand document, hetgeen
onmogelijk is en verbindt aan het niet overleggen van dit niet bestaande document een
consequentie zonder na te gaan of er een gewichtige reden is voor het niet overleggen van dit document;
- de rechtbank wil met het maken van deze gevolgtrekking kennelijk geen acht slaan
op de inhoud van de aangekondigde toelichting op de wet overgelegde
stukken, of deze toelichting kennelijk op voorhand als niet ter zake doend of als
geen gewicht in de schaal leggend beoordeelt, zonder dat zij inhoudelijk kennis
heeft genomen van deze toelichting;
- de rechtbank verbindt aan het niet overleggen van een niet bestaand document een
gevolgtrekking die door geen van partijen is gesteld, niet juist kan zijn, de rechtsstrijd tussen partijen te buiten gaat en bovendien betrekking heeft op een partijverhouding die in deze procedure niet aan de orde is;
- de rechtbank heeft slechts oog voor haar eigen belangen, althans die van eisers in de bodemprocedure, en stelt in elk geval de belangen van verzoeksters (gedaagden in de bodemprocedure) achter, want het de rechtbank voor ogen staande ‘alternatief’ is voor verzoeksters het tegenovergestelde van een ‘oplossing’.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

4.1.
De gewraakte rechters hebben bij reactie van 14 april 2017 niet in de wraking berust en verzocht het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek geen grond kan vormen voor wraking, nu het te laat is gedaan. De rechters hebben gemotiveerd aangevoerd dat het aan het verzoek ten grondslag gelegde reeds op 2-6 maart 2017 bekend was bij Reaal. Het enige nieuwe aan het e-mailbericht van 4 april 2017 van de zijde van de rechtbank is dat het herhaalde bevel ex artikel 22 Rv om de polis en de polisvoorwaarden over te leggen gepaard gaat met de aankondiging welke consequenties de rechtbank voornemens is te verbinden aan het niet overleggen van de stukken.
De gewraakte rechters betwisten met klem dat zij buiten de rechtsstrijd zijn getreden, nu de vraag wie als verzekerden hebben te gelden onder de WA-verzekering van de ouders en vervolgens welke dekking deze verzekering biedt, relevant is voor het beoordelen van de vorderingen.
In het e-mailbericht van de rechtbank van 4 april 2017 ligt besloten dat de rechtbank ervan uitgaat dat de in april 2011 geldende polis en de toepasselijke polisvoorwaarden nog altijd te achterhalen moeten zijn, hetzij bij Reaal zelf, hetzij bij de ouders of hun tussenpersoon. De rechtbank heeft geen genoegen genomen met de enkele niet nader toegelichte mededeling van de raadsman dat de stukken niet meer te achterhalen zijn, nadat eerder bij herhaling en zonder voorbehoud te kennen was gegeven dat de gevraagde polis gegevens in het geding zouden worden gebracht en geen gerechtvaardigde reden wordt gegeven voor het nu niet kunnen achterhalen van de stukken. De rechters hebben zich op het standpunt gesteld dat zulks niet getuigt van enige vooringenomenheid ten aanzien van Reaal. De kennelijk bij Reaal bestaande inhoudelijke bezwaren tegen procedurele beslissingen, die voor zover het de inhoud betreft een voorlopig karakter dragen, kunnen volgens de rechters geen grond voor wraking opleveren.
De rechters hebben ten slotte gemotiveerd betwist dat met het bericht van de rechtbank van 4 april 2017 enig belang van de rechtbank wordt gediend.
4.2.
Bij aanvullende reactie van 18 april 2017 hebben de gewraakte rechters, in aanvulling op voornoemde reactie, een nadere schriftelijke reactie gegeven.

5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een wrakingsverzoek wel of niet tijdig is gedaan is artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin het volgende is bepaald:
Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.2.
Het wrakingsverzoek in deze zaak is (samengevat) daarop gegrond dat de rechtbank bij e-mailbericht van 4 april 2017 aan de raadsman van verzoeksters heeft laten weten (samengevat) dat als de door de rechtbank reeds eerder opgevraagde stukken (het polisblad dat betrekking heeft op de aansprakelijkheidsverzekering van de ouders ten tijde van het schietincident en de bijbehorende voorwaarden waaruit de omvang van de dekking blijkt) niet worden verstrekt, de rechtbank op grond van artikel 22 Rv daaraan de gevolgtrekking zal verbinden dat zij als vaststaand aanneemt dat de polis van de ouders ten tijde van het schietincident dekking bood voor hun bij hen in huis wonende zoon.
5.3.
Het wrakingsverzoek is op 14 april 2017 door de rechtbank ontvangen, derhalve tien dagen na de ontvangst door de raadsman van verzoeksters van het e-mailbericht van 4 april 2017. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als ingediend
zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn gewordenals bedoeld in artikel 37 lid 1 Rv. Tot die beslissing is mede redengevend dat verzoeksters al eerder (namelijk sedert 3 maart 2017) op grond van de e-mailwisseling met de rechtbank en daarna de comparitie van partijen van 6 maart 2017 wisten dat de rechtbank op straffe van toepassing van artikel 22 Rv overlegging van de polis met voorwaarden verlangde. Weliswaar werd aan verzoeksters pas door het e-mailbericht van de rechtbank van 4 april 2017 bekend
welke gevolgtrekkingde rechtbank zou verbinden aan het niet overleggen van de stukken, maar op dat punt liet dat e-mailbericht aan duidelijkheid niets te wensen over. Verzoeksters hadden dan ook redelijkerwijs binnen enkele dagen het verzoek tot wraking kunnen en moeten indienen, mede gelet op de voortzetting van de comparitie die op 19 april 2017 was voorzien. Van deze datum waren verzoeksters al op 9 maart 2017 op de hoogte gebracht door de rechtbank. Verzoeksters hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het tijdsverloop van tien dagen tussen het e-mailbericht van de rechtbank en het indienen van het wrakingsverzoek kunnen rechtvaardigen.
5.4.
Een en ander voert tot de slotsom dat het verzoek tot wraking niet tijdig is gedaan, zodat verzoeksters daarin niet ontvankelijk zullen worden verklaard.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeksters niet ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeksters p/a hun advocaten mrs. W.A.M. Rupert en P.C. Knijp;
• eisers in de hoofdzaak p/a hun advocaat mr. L.M. Lalji;
• de rechters mrs. L. Alwin, S.J. Hoekstra-van Vliet en R.C. Hartendorp.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. du Pon, A.L. Frenkel en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.