ECLI:NL:RBDHA:2017:4352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7710 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing

Op 25 april 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 november 2016, waarin zijn beroep tegen een beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 10 augustus 2016, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend.

Tijdens de zitting op 31 maart 2017 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beroepsgronden uiterlijk op 24 oktober 2016 ontvangen hadden moeten zijn. De opposant stelde dat hij de beroepsgronden wel tijdig had ingediend, maar de rechtbank kon hierin geen aanknopingspunten vinden. De opposant had zelf aangegeven dat hij de beroepsgronden abusievelijk niet had verzonden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 30 november 2016. Het verzet van de opposant is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7710 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2017 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 10 augustus 2016 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 november 2016 (de buiten-zittinguitspraak) heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2017. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de beroepsgronden niet tijdig zijn ingediend en niet is gebleken dat dit niet aan opposant is toe te rekenen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij de beroepsgronden wel tijdig heeft ingediend. De rechtbank begrijpt de gronden van verzet van opposant zo dat hij de beroepsgronden abusievelijk niet op 13 oktober 2016 heeft verstuurd. Doordat hij op 21 oktober 2016 stukken van de rechtbank toegezonden heeft gekregen, stelt hij de onjuiste conclusie te hebben getrokken dat de rechtbank deze stukken naar aanleiding van ontvangst van de beroepsgronden aan hem heeft verzonden. Daardoor heeft hij geen poging meer gedaan de beroepsgronden alsnog te verzenden.
4. De rechtbank overweegt dat de gronden van beroep uiterlijk op 24 oktober 2016 ontvangen hadden moeten zijn. Anders dan opposant betoogt, ziet de rechtbank in de door opposant vermelde gang van zaken geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de beroepsgronden tijdig zouden zijn ingediend. Opposant geeft immers zelf aan de beroepsgronden abusievelijk niet verzonden te hebben. Voor zover oppossant heeft beoogd te betogen dat hij de beroepsgronden op 13 oktober 2016 later op de dag alsnog ter post heeft aangeboden, overweegt de rechtbank dat hiervan niet is gebleken en opposant dit ook niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 30 november 2016. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.