In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die zijn Nederlandse nationaliteit wilde laten vaststellen. De verzoeker, die in Egypte woont, heeft zijn nationaliteit verkregen door middel van meenaturalisatie bij zijn vader. De zaak kwam voort uit een geschil over de gevolgen van het vervallen verklaren van zijn Nederlandse paspoort door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BUZA). De IND stelde dat het vervallen van het paspoort geen verlies van het Nederlanderschap met zich meebracht, en de rechtbank heeft deze stelling bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker sinds 11 augustus 1995 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en dat de inname van het paspoort geen omstandigheid is die leidt tot verlies van het Nederlanderschap volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. S.M. Westerhuis-Evers, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier.