In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een Russische man en een Georgische vrouw, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank heeft op 26 april 2017 uitspraak gedaan in de zaken NL17.1447 en NL17.1449. De Staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Tijdens de zitting op 13 april 2017 zijn eisers niet verschenen, maar hun gemachtigden hebben hun standpunten naar voren gebracht.
De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten op 22 november 2016 hebben ingestemd met de terugname van eisers en dat eisers in hun zienswijze hebben aangegeven vrijwillig naar Duitsland te willen terugkeren. De Staatssecretaris heeft echter gesteld dat een vrijwillige uitreis niet mogelijk is, omdat Duitsland een gecontroleerde overdracht wenst. Eisers hebben betoogd dat hen ten onrechte de mogelijkheid is onthouden om vrijwillig naar Duitsland te vertrekken, wat volgens hen in strijd is met de relevante Europese regelgeving.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen verplichting bestaat om eisers de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.