Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Overwegingen
- eiser is een 16-jarige vreemdeling van Koerdische afkomst en Yezidi religie, afkomstig uit het [geboorteplaats] .
- eiser werd op school gediscrimineerd (net als andere Yezidi’s) door de Arabische leraren, die hen uitmaakten voor ‘ongelovigen’ en hen slecht les gaven.
- eisers vader is op 29 juli 2014 ontvoerd door IS en is na twee dagen vrijgelaten na bemiddeling door bevriende Arabieren.
- op 3 augustus 2014 is eiser met zijn familie vertrokken uit [geboorteplaats] naar de Koerdische autonome regio (KAR) gevlucht zodra zij hoorden over de aanval van IS op het district Sinjar. Onderweg werd hun auto beschoten.
- in de KAR hebben eiser en zijn familie verbleven in (ontheemden)kampen in Zakho, Sheikhan en Duhok tot aan zijn vertrek naar Nederland op 21 juni 2015.
- de situatie in die kampen was slecht, eiser en zijn familie kregen onvoldoende voedsel, de tenten waren slecht en eiser kon er niet naar school.
Verweerder acht de herkomst van eiser geloofwaardig, evenals zijn Koerdische afkomst, Yezidi geloof en Iraakse nationaliteit, gelet op de door hem overgelegde Iraakse nationaliteitsverklaring en ID-kaart die echt zijn bevonden en op grond van de door eiser afgelegde verklaringen. Ook de door eiser beschreven gebeurtenissen in augustus 2014 waaronder de aanval van IS op het district Sinjar worden geloofwaardig geacht. De ontvoering van eisers vader wordt echter niet geloofwaardig geacht met name niet omdat -gezien het feit dat IS zeer wreed handelde- het niet geloofwaardig wordt geacht dat eisers vader kennelijk zo eenvoudig na slechts twee dagen zou zijn vrijgelaten.
Gelet op eisers asielrelaas acht verweerder niet aannemelijk dat eiser in zijn land heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Wel is er in het gebied waar eiser vandaan komt een zogeheten 15c-situatie. Verweerder verlangt dan ook niet van eiser dat hij terugkeert naar de provincie Ninewa zolang de situatie daar zo is.
Verweerder wijst op het beleid zoals vastgelegd in hoofdstuk C7/13.5 van de Vreemdelingen-circulaire 2000 (Vc 2000). Daarin is opgenomen dat in beginsel geen vlucht- of vestigingsalternatief wordt tegengeworpen aan minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden en evenmin aan vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Hoewel eiser zowel minderjarig is als tot een kwetsbare minderheid behoort, kan eiser volgens verweerder terug naar Irak naar de KAR omdat zijn beide ouders en ook verdere familie daar verblijven.
−De provincies: Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, en Diyala;
−De delen van de ring rondom de stad Bagdad (de zogenaamde Baghdad-belts), die grenzen aan de provincies Anbar, Salaheddin en Diyala.
Hieruit blijkt – voor zover hier van belang - tevens dat verweerder onder meer Yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak, waartoe eiser behoort, aanmerkt als kwetsbare minderheidsgroep:
Ook blijkt uit dit beleid dat verweerder aanneemt dat in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers afkomstig uit een van hiervoor genoemde gebieden, geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:
–minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en
–vreemdelingen die behoren tot een in dit beleid genoemde kwetsbare minderheidsgroep.
Ten slotte neemt verweerder aan dat een vreemdeling afkomstig uit een van de hiervoor genoemde gebieden geen binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich in de KAR kan vestigen.
De rechtbank stelt vast dat volgens verweerders eigen beleid in beginsel in ieder geval geen vestigingsalternatief binnen Irak wordt tegengeworpen aan vreemdelingen die behoren tot de door verweerder in zijn beleid genoemde kwetsbare minderheden. Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft verweerder vastgesteld dat eiser behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. Door eiser een vestigingsalternatief tegen te werpen in de KAR, wijkt verweerder ten nadele van eiser af van de hoofdlijn van zijn beleid. Verweerder dient te motiveren waarom hij van de hoofdlijn van zijn beleid afwijkt. De rechtbank is van oordeel dat het besluit op dat punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd.
De rechtbank betrekt bij dat oordeel het feit dat eiser (onderbouwd) heeft gewezen op de slechte situatie in de vluchtelingenkampen in de KAR, een feit dat verweerder niet heeft tegengesproken. Nu het in eisers geval gaat om een minderjarige had verweerder bij het tegenwerpen van het vestigingsalternatief in de KAR de belangen van eiser als kind kenbaar moeten onderzoeken en betrekken in zijn afwegingen. Dit betekent dat verweerder kenbaar het belang van eiser bij het verkrijgen van voldoende voeding, kleding, behoorlijke medische zorg, het volgen van onderwijs en het hebben van een veilige leefomgeving diende mee te wegen. Dit heeft verweerder niet gedaan.
Tenslotte is nog in geschil de vraag of een vestigingsalternatief in de KAR bestaat nu de vraag is of eiser zonder paspoort wel toegang zou krijgen tot de KAR. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarbij niet om een uitzettingsmodaliteit maar om de vraag of eiser zal worden toegelaten. Bij het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, zeker indien dit wordt tegengeworpen aan een aan minderjarige die tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort, dient verweerder te bewijzen dat de betreffende vreemdeling wordt toegelaten in het gebied dat door hem als vestigingsalternatief is aangemerkt en dat de betreffende vreemdeling daar veilig heen kan reizen
.Ook dit heeft verweerder niet gedaan.
Het bestreden besluit kan ook hierom geen stand houden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te
nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 990,--, te voldoen aan eiser.
mr. J.T.M. Nijboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op