ECLI:NL:RBDHA:2017:4688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
C/09/528853 / KG ZA 17/345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over uitlatingen minister Asscher betreffende camping Fort Oranje en rectificatie vordering

Op 8 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter in Den Haag uitspraak gedaan in een kort geding tussen Recreatiepark Fort Oranje B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft uitlatingen van minister L.F. Asscher over camping Fort Oranje, die door de eisers als onrechtmatig werden bestempeld. De minister had tijdens een bezoek aan de camping in februari 2017 verschillende uitspraken gedaan die de camping en haar eigenaar in een negatief daglicht stelden, waaronder beschuldigingen van crimineel gedrag en maffia-achtige toestanden. Fort Oranje c.s. vorderden rectificatie van deze uitlatingen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen niet onrechtmatig waren. De rechter stelde vast dat de minister de situatie op de camping benoemde en dat de uitlatingen voldoende steun vonden in de feitelijke situatie, zoals gerapporteerd door de politie. De vordering tot rectificatie werd afgewezen, en Fort Oranje c.s. werden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van eer en goede naam.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/528853 / KG ZA 17/345
Vonnis in kort geding van 8 mei 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
Recreatiepark Fort Oranje B.V.,
gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,
2.
[eiser2] ,
wonende te [woonplaats] , België,
eisers,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. Kingma te Den Haag.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als Fort Oranje c.s. en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘Fort Oranje’ en ‘ [eiser2] ’. Gedaagde wordt aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 20 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Fort Oranje exploiteert een recreatiepark (Camping Fort Oranje, hierna: de camping) te Rijsbergen, gemeente Zundert. [eiser2] is gelieerd aan / eigenaar van Fort Oranje.
2.2.
De camping heeft van oorsprong een recreatieve functie. In de loop der jaren hebben zich er steeds meer permanente bewoners gevestigd en zijn problemen met de leefbaarheid op de camping ontstaan.
2.3.
Televisiezender SBS6 heeft een zesdelige serie gemaakt over het leven op de camping, getiteld “Fort Oranje: Camping of Krottenwijk”. Fort Oranje c.s. hebben medewerking verleend aan de totstandkoming van deze serie. De eerste aflevering van deze serie is uitgezonden op 22 februari 2017.
2.4.
Op 23 februari 2017 heeft minister L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna te noemen: de minister) een bezoek gebracht aan de camping. Hierbij was media aanwezig. De minister heeft tijdens dit bezoek, in een interview met televisiezender Omroep Brabant, de volgende uitlatingen gedaan:
i. i) “
Criminelen mogen hier niet de baas zijn. De camping moet dicht, en ik ga me inzetten om wetgeving te ontwikkelen om dit voor de burgermeester van Zundert snel mogelijk te maken.”
ii)
“Ik vind het ergste dat er misbruik wordt gemaakt van mensen die niet voor zichzelf kunnen opkomen.”
iii)
“De eigenaar zit niet echt te wachten op transparantie wat hier gebeurt.”
iv)
“De sfeer is niet erg gezellig, want het deugt niet wat hier gebeurt.”
v)
“Daar ga ik niet op speculeren omdat ik de tegenstanders niet wijzer wil maken.”
vi)
“Als je ziet wat er gebeurt, als je ziet dat mensen profiteren van kwetsbare mensen. Maar ook dat men onder de radar kan functioneren, terwijl het juist zo cruciaal is dat we met vereende krachten duidelijk maken dat de onderwereld hier geen plek heeft, geen toekomst heeft, dat misdaad niet mag lonen, dan zullen we dus ook bereid moeten zijn, misschien duurt het langer, misschien kan het sneller, om de gemeente hier te steunen om de boel te kunnen sluiten.”
vii)
“Er is sprake van maffia-achtige toestanden.”
Deze uitlatingen zijn in de media verspreid, zowel in de geschreven pers, als op radio en
televisie.

3.Het geschil

3.1.
Fort Oranje c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de volgende rectificatie te plaatsen via het Algemeen Nederlands Persbureau:
RECTIFICATIE
De voorzieningenrechter te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van DATUM geoordeeld dat de minister tijdens zijn bezoek aan de Gemeente Zundert en het Recreatiepark Fort Oranje beweringen en uitlatingen gedaan waarmee Fort Oranje en haar eigenaar als criminelen aangemerkt zijn, de suggestie gewekt is dat zij zich in georganiseerd verband schuldig maken aan criminele feiten en dat zij de openbaarheid over de situatie en de omstandigheden zouden schuwen. Die beweringen en uitlatingen vinden geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningenrechter heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij dat vonnis tot rectificatie veroordeeld.
althans een door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voeren Fort Oranje c.s. – samengevat – het volgende aan. Sinds 2008 of 2009 worden Fort Oranje c.s. aangepakt door het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum), met als doel om de camping te sluiten en het eigendom materieel te onteigenen. Het RIEC komt voort uit een bestuurlijk experiment waarbij bestuursorganen en derden samenwerkingsverbanden aangaan om gezamenlijk burgers of bedrijven aan te pakken, waarvan men meent dat deze zich bezig houden met georganiseerde criminaliteit. Het is de vraag hoe de RIEC-aanpak zich verhoudt tot artikel 1 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Target zijn van het RIEC betekent dat Fort Oranje en [eiser2] als crimineel, dan wel als “crimineel gedrag faciliterend”, bestempeld zijn. Als gevolg hiervan verhouden bestuursorganen zich ten opzichte van Fort Oranje c.s. anders dan ten opzichte van andere burgers.
3.3.
De vocabulaire die de minister in zijn uitlatingen op 23 februari 2017 heeft gebruikt, doet veronderstellen dat de minister is geïnstrueerd over de RIEC-aanpak van Fort Oranje c.s. Omdat Fort Oranje c.s. al ruim tien jaar lang door de burgemeester van Zundert en andere bestuursorganen als crimineel worden weggezet en behandeld, zijn de uitlatingen van de minister ten overstaan van tal van landelijke media, de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Fort Oranje c.s. hebben strafrechtelijk aangifte gedaan tegen de minister.
3.4.
In het kader van de activiteiten van het RIEC worden burgers en bedrijven zonder een rechterlijk oordeel en zonder een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering als “crimineel” aangemerkt. De uitlatingen van de minister zijn in deze context te duiden. Het brandmerken van burgers als crimineel zonder feitelijke grondslag of zonder concrete verdenking is onrechtmatig. Er zijn geen aanwijzingen dat Fort Oranje c.s. zich bezig houden met strafbare feiten en voor zover bekend zijn zij niet aangemerkt als verdachte van enige relevant strafbaar feit, dat een dergelijke kwalificatie kan rechtvaardigen. Voor de uitlatingen van de minister ontbreekt elke feitelijke onderbouwing. Fort Oranje c.s. hoeven niet te tolereren dat zij door de minister blootgesteld worden aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan hun integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam. Dit is deze te grievender omdat de uitlatingen gedaan zijn met het doel daaraan grote ruchtbaarheid te geven via de media. Van een minister mag een grotere zorgvuldigheid verwacht worden bij het doen van grievende uitlatingen dan van een gemiddelde burger. Het is bezwaarlijk genoeg dat dat RIEC-partners zonder rechterlijk oordeel burgers als crimineel bestempelen en deze zo behandelen. Het is onaanvaardbaar en onverenigbaar met rechtstatelijke beginselen dat een minister dit doet voor het oog van de media. De uitlatingen van de minister leveren een onrechtmatige daad op jegens Fort Oranje c.s. en wel zodanig dat rectificatie aangewezen is.
3.5.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering van Fort Oranje c.s. is gegrond op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit kort geding uitsluitend de uitlatingen van de minister waarvan rectificatie wordt gevorderd aan de orde zijn. Zoals de Staat terecht stelt is de rechtmatigheid van de acties van een RIEC in dit kort geding niet aan de orde. Alle (uitvoerige) stellingen van Fort Oranje c.s. over de RIEC-aanpak en de rechtmatigheid daarvan (in het algemeen en ten opzicht van Fort Oranje c.s. in het bijzonder) zullen daarom onbesproken blijven.
4.3.
Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan het recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en het recht op bescherming van eer en goede naam anderzijds. Uit de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting vloeit voort dat een ieder het recht heeft om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook, te uiten. Dat betekent dat een ieder de vrijheid heeft om zich op negatieve wijze over iemand anders uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van een ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt echter zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Voor rectificatie zoals is gevorderd, bestaat slechts aanleiding als de uitlatingen van de minister onrechtmatig zijn jegens Fort Oranje c.s.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat genoegzaam is gebleken dat sprake is van misstanden op de camping, iets wat Fort Oranje c.s. ook niet betwisten. De Staat heeft in dit verband gewezen op diverse voorvallen op de camping die de media hebben gehaald en heeft een rapportage van de politie overgelegd waaruit volgens de Staat blijkt dat de politie sinds 2012 ruim 1.700 acties heeft moeten uitvoeren naar aanleiding van binnengekomen meldingen met betrekking tot Fort Oranje. De Staat heeft onweersproken gesteld dat de meldingen betrekking hebben op ruzies, diefstallen, geluidsoverlast, maar ook (in mindere mate) op mishandeling, mensenhandel, illegale afvalstort en criminaliteit die verband houdt met drugs, wietkwekerijen en illegale prostitutie met minderjarigen.
De uitlatingen zoals weergegeven in 2.4 onder i, ii, iv, v, vi en vii
4.5.
De Staat heeft gemotiveerd betwist dat deze uitlatingen betrekking hebben op Fort Oranje c.s.. De uitlatingen over de toestand op de camping zijn feitelijk juist en bevatten geen persoonlijke beschuldigingen aan Fort Oranje c.s.. De Staat stelt dat de minister daar waar hij de termen “criminelen” en “maffia-achtige toestanden” heeft gebruikt de situatie en de misstanden op de camping benoemt. Dat sprake is van misstanden op de camping valt niet te ontkennen. De uitlatingen onder i, ii, iv, v, vi en vii zijn feitelijk juist, bevatten geen persoonlijke beschuldigingen aan het adres van Fort Oranje c.s. en zijn niet onrechtmatig tegenover Fort Oranje c.s., aldus de Staat.
4.6.
Fort Oranje c.s. hebben gesteld dat een en ander op papier wellicht anders overkomt, maar dat uit de beelden van het interview dat is uitgezonden door Omroep Brabant (“
als je de minister hoort spreken”) direct duidelijk is dat de zinssnede “
het deugt niet wat hier gebeurt” slaat op de opmerking dat “
de eigenaar niet zit te wachten op transparantie”. Dit wordt, aldus Fort Oranje c.s., nog eens bevestigd doordat de minister vervolgens – in het kader van de vraag hoe hij de camping wil sluiten - zegt dat hij niet wil speculeren omdat hij zijn tegenstanders niet wijzer wil maken. Als tegenstander wordt dan de camping zelf, of in ieder geval de vennootschap en haar middellijk bestuurder gezien. Als vervolgens de koppeling wordt gemaakt naar de opmerking over maffia-achtige toestanden en de opmerking over “
criminelen die hier niet de baas mogen zijn” en “
de camping moet dicht” is, aldus Fort Oranje c.s., geen andere conclusie mogelijk dan dat de opmerkingen van de minister gaan over Fort Oranje en [eiser2] .
4.7.
De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting, in aanwezigheid van partijen, de beelden van het interview van de minister met Omroep Brabant bekeken. Op grond van haar eigen waarneming is de voorzieningenrechter met de Staat van oordeel dat noch uit de citaten in de geschreven media van de uitlatingen van de minister als weergegeven onder i, ii, iv, v, vi en vii, noch uit de beelden van het interview kan worden afgeleid dat de betreffende uitlatingen betrekking hebben op Fort Oranje c.s. of dat de minister zich negatief heeft uitgelaten over Fort Oranje en/of [eiser2] . Uit de uitlatingen van de minister kan niets anders worden afgeleid dan dat de minister de situatie en de misstanden op de camping heeft benoemd en met de uitlatingen onder i, ii, iv, v, vi en vii niet heeft gedoeld op Fort Oranje en/of [eiser2] zelf. De minister verwijst in deze uitlatingen op geen enkele wijze naar Fort Oranje en/of [eiser2] . De voorzieningenrechter is – anders dan Fort Oranje c.s. – van oordeel dat de uitlatingen van de minister op beeld ook niet anders overkomen dan in geschreven tekst. Overigens blijkt ook uit de overgelegde berichten uit de geschreven pers over de uitlatingen van de minister dat ook door de schrijvende media de uitlatingen niet zijn opgevat als zouden deze betrekking hebben op Fort Oranje en/of [eiser2] zelf en niet op de situatie op de camping.
4.8.
Nu deze uitlatingen niet gaan over Fort Oranje en/of [eiser2] zijn deze jegens hen niet onrechtmatig. Nu de uitlatingen bovendien – dat wordt in zoverre ook niet betwist – voldoende steun vinden in de feitelijke situatie (zie hetgeen hierover onder 4.4 is overwogen) zijn de uitlatingen ook overigens niet onrechtmatig. Voor rectificatie van de uitlatingen onder i, ii, iv, v, vi en vii bestaat derhalve geen grond.
De uitlatingen zoals weergegeven in 2.4 onder iii
4.9.
De uitlating zoals weergegeven in 2.4 onder iii gaat over de eigenaar en heeft aldus betrekking op Fort Oranje en/of [eiser2] . Ook deze uitlating rechtvaardigt echter geen rectificatie zoals door Fort Oranje c.s. is gevorderd, omdat deze uitlating voldoende steun vindt in de feiten. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de brief van Fort Oranje aan politie van 23 januari 2017 waarin zij aan de politie de vrije toegang tot de camping heeft ontzegd, met uitzondering van de gevallen dat er op vertoon van legitimatie het doel van het verzoek wordt vermeld en noodgevallen. Reeds gelet hierop – nog daargelaten of deze uitlating een grievend karakter heeft – heeft de minister deze uitlating mogen doen en is deze niet onrechtmatig jegens Fort Oranje c.s.
proceskosten
4.10.
Slotsom is dat de vordering van Fort Oranje c.s. zal worden afgewezen. Fort Oranje c.s. hebben tot slot gesteld dat een kort geding niet nodig was geweest, indien de Staat direct duidelijk had gemaakt dat de minister met zijn uitlatingen niet doelde op Fort Oranje c.s. en vinden dat dit gevolgen moet hebben voor de proceskostenveroordeling. Fort Oranje c.s. worden in deze stelling niet gevolgd. De Staat heeft onweersproken gesteld dat hij voorafgaand aan dit kort geding uitsluitend is gesommeerd tot rectificatie over te gaan, bij gebreke waarvan een kort geding aanhangig gemaakt zou worden. Zoals uit het vorenstaande blijkt, waren de uitlatingen van de minister niet onrechtmatig en hoefde de Staat niet tot rectificatie over te gaan. Dat Fort Oranje c.s. na de weigering van de Staat om tot rectificatie over te gaan dit kort geding hebben ingesteld, komt voor hun eigen rekening en risico. Er is geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de in het ongelijk gestelde partij – Fort Oranje c.s. – wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van Fort Oranje c.s. af;
5.2.
veroordeelt Fort Oranje c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
idt